Coppée, François-,
1842-1908, dichter en toneelschrijver te Parijs, behoorde tijdelijk tot de zgn. Parnassiens. Zijn toneelstuk Luthier de Crémone werd door J.N. van Hall in het Nederlands vertaald en uitgegeven onder de titel Viool van Cremona. Met deze vertaling maakt m. voor het eerst kennis met het werk van Coppée. In een brief aan Van Hall d.d. 9 december 1876 levert hij kritiek op het boek, maar prijst de vertaling:
‘Vruchteloos tracht Coppée... o, hy smokkelt! Kyk, hy koketteert by toeschouwer en lezer met de klanken: “Cremona” “Stradivarius” “Amati” en gebruikt de verrukking die deze woorden by hedendaagsche kunstkenners en... kunstkoopers te weeg brengen, om de aandoeningen en 't heele gemoed van filippo te kleuren. C'est tricher [Fr. Dat is bedriegen]!’ (vw xviii, p. 563)
Negen jaar later veroordeelt hij in een brief aan G.L. Funke de vertalingen van Coppées verzen:
‘vertalingen van Coppée- of Hugo-verzen, zoeterigvies-liberalistisch-valsch-gemoedelyke toespraakjes, gelardeerd met dozynen: echters, evenwels en trouwensen, niet bovenal zonder frazen die hoegenaamd geen zin hebben of welke zin 't zeggen en zetten niet waard is.’ (6 juni 1885, vw xxiii, p. 361)