Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdCassandra,dochter van Priamus en Hecuba. Apollo gaf haar de gave van de voorspelling. Toen zij zijn liefde niet beantwoordde, zorgde hij ervoor dat niemand haar voorpellingen geloofde. m. spreekt van een ‘Cassandra-rol’, bijv. in een ingezonden stuk in de Amsterdamsche Courant (10 december 1859), waarin hij waarschuwt voor opstanden in Indië: ‘Ik hoop niet genoodzaakt te worden publiciteit te geven aan de verdrietige kassandra-rol, die ik speelde, vóór jaren reeds, toen nog alle berigten rust en tevredenheid ademden.’ (vw x, p. 161) In zijn laatste levensjaren spreekt hij in brieven aan vrienden herhaaldelijk van zijn ‘Cassandra-rol’ in de Atjeh-oorlog (*Atjeh) en in andere zaken, waar niemand naar geluisterd had. In een brief aan C. Vosmaer d.d. 11 oktober 1885 schrijft hij: ‘'t Sprookje van Kassandra is niet uit. Ze werd slechts niet geloofd. 't Ware eind van de zaak was - ik weet dit uit familiepapieren - dat ze zich de tong afbeet en dat nutteloos ding inslikte.-’ (vw xxiii, p. 442; cf. brief aan Vosmaer d.d. 19 december 1884, vw xxiii, p. 272 en brief aan R.J.A. Kallenberg van den Bosch d.d. 18 juli 1884, vw xxiii, p. 193). Op 3 september 1886 voorspelt hij in een brief aan Vosmaer opnieuw oorlogen, waarna hij verzucht: ‘O, die Cassandra-rol!’ (vw xxiii, p. 707) | |
[pagina 91]
| |
Erg curieus is wel m.'s verwijzing naar een ‘boter en melk artikel’ (over het melken van koeien) uit een ‘Groninger Courant’ in een brief aan C. Vosmaer van 19 september 1885 (vw xxiii, p. 430-431). Hierin verzoekt hij Vosmaer een artikel te schrijven over zijn ‘zienerschap’ op dit gebied, waarover hij in 1861 al in zijn parabel Thugater (de ‘achtste geschiedenis van gezag’ uit de Minnebrieven, vw ii, p. 39-40; cf. vw xxiii, p. 429) geschreven had. In een brief aan Marie Berdenis van Berlekom schrijft hij n.a.v. deze zaak: ‘dàt is de ware dichtersroeping (...) nl. ziener te zijn’ (vw xxiii, p. 625-626). In bovengenoemde brief aan Vosmaer d.d. 19 september 1886, somt m. bitter zijn voorspellingen op: ‘In véél dingen heb ik op slecht melken gewezen en altyd werd ik overschreeuwd of doodgezwegen.’. Hij vervolgt: ‘Ik heb in de dagen van den Thorbecke-waanzin geprotesteerd tegen de bruikbaarheid van z'n kieswet, ik heb aangedrongen op abattoirs buiten de steden, ik heb gewaarschuwd tegen de oorlog met Atjeh, ik heb jaren geleden gezegd dat er kapers waren op de kusten van N. Guinee, ik heb de ze Kamer 'n onbruikbaar kollegie genoemd, ik heb ('t eerst!) gezegd dat er verrotting was in den staat.-’ (vw xxiii, p. 430) |
|