man van onbekende afkomst uit Londen. Op het moment dat de rechter hem ter dood veroordeelt, komt hij tot de ontdekking dat Clifford zijn eigen spoorloos verdwenen zoon is. Deze melodramatische roman is een pleidooi voor het verbeteren van de Engelse wetgeving en tegen de doodstraf door ophanging. De schildering van deze ‘ridderlijke struikrover’ kwam Bulwer-Lytton in 1830 op veel kritiek te staan; men noemde het boek immoreel.
m. noemt deze roman in Idee 1094 (vw vii, p. 48), waarin hij spot met de romantische werken van zijn tijd.
In een brief aan J.A. Bientjes d.d. 7 augustus 1874 schijft hij dat men in Engeland staatsmannen zoals Bulwer, D'Israeli en Gladstone, die romans schrijven, geen verwijten maakt. In Holland daarentegen schijnt het beoefenen van literatuur iemand juist te schandvlekken (vw xvi, p. 649). Aan het echtpaar De Haas-Hanau schrijft hij op 14 augustus 1874:
‘Ik denk telkens aan zeker werk van Bulwer waarin 'n ouweheer voorkomt die 'n boek wil schryven over de menschelyke dwaasheid. De man komt nooit tot uitvoering van z'n plan maar wel samelt hy bouwstoffen en telkens roept hy: dàt komt er in! Maar hy bemerkt dat de stof te ryk is en durft niet beginnen, inziende dat-i toch niet klaar komt. Zoo is het! Maar dan volgt de bekende verdrietige vraag: is 't niet dwaas wys te willen zyn in 'n gekkenhuis?’ (vw xxi, p. 400)