gineel waren: ‘zo heel diepdenkend als gy [Bruijn Kops] schynt te menen, zyn de Stuart Mill's waaruit uw wyshedens geput worden, eigenlyk niet’ (vw ii, p. 291). Ook in Idee 979 bekritiseer m. hem (vw vi, p. 208). Hij citeert uit de rede van De Bruijn Kops bij de dood van Thorbecke (afgedrukt in de nrc van 12 juni 1872), waarin deze verzuimde over de daden van de staatsman te spreken.
In De Economist van 1860 (aft. 2 van het Bijblad, p. 234; herdrukt in Het Vrije Volk van 7 september 1860) plaatste De Bruijn Kops een beoordeling van de Max Havelaar. Hij noemt het een ‘merkwaardig boek’: ‘het blinkt wat veel, maar er is ook goud in; het snijdt en het gloeit, maar 't is ook diamant’. In een brief aan Tine d.d. 22 juni 1860, noemt m. deze recensie ‘heerlijk, geheel naar mijn zin’ (vw x, p. 267).