Brief aan den Heer E. Douwes Dekker,
van Jacob van Lennep, geschreven rond 27 januari 1862, in hetzelfde jaar als brochure uitgegeven door J. de Ruyter, de uitgever van de Max Havelaar (vw x, p. 560-575). De brief handelt over het eigendomsrecht van de Max Havelaar. In een persoonlijke brief aan m. schrijft Van Lennep hierover: ‘Mijn gedrukte brief was dan ook niet zoo zeer een beroep op “'t geeerde Publiek,” als een beroep op u zelven, en dat e het niet vergeefs is gedaan, zie ik uit den toon van Uw brief. Zoo schrijft men niet aan iemand, door wien men waant bestolen te zijn.’ (wsch. 3 februari 1862, vw x, p. 583). Van Lennep refereert hier aan de brief van m. van 29 januari 1862, waarin deze schreef:
‘De hoofdindruk dien Uw schrijven op mij maakt, is deze: Gij en ik zijn te goed om Publiek te amuseren met een assaut. Wat ik doen zal weet ik nog niet. Antwoorden kàn ik, maar ik ben beschaamd over het “mooi!” dat ik wacht. Uw brief is ook “mooi”. 't Doet mij 't effect alsof twee fatsoenlijke menschen onaamgenaamheden hebben in een kroeg.’ (vw x, p. 576)