Multatuli Encyclopedie
(1995)–K. ter Laan– Auteursrechtelijk beschermdBredero, Gerbrand Adriaensz-,1585-1618, geb. te Amsterdam. Hij geldt als één van de grootste Nederlandse dichters van blijspelen en kluchten. Beroemd zijn onder meer Klucht van de Koe (1612), Klucht van de Molenaar (1613), Moortje (1615) en De Spaansche Brabander (1617). Zijn gedichten werden verzameld in het Boertigh, Amoreus en Aendachtigh Groot Lied-boeck (1622). In een bief aan P.A. Tide d.d. 27 augustus 1875 gaat m. uitgebreid in op de Bredero-uitgave uit 1677-1678, die hij van zijn vriend cadeau had gekregen: ‘En Bredero! Ik heb me al meer met hem geamuseerd dan me eigenlyk schikt. (...) Wat me ook opmerkelyk voorkomt, is dat ik (tot-nog-toe) by Bredero geen spoor vind van patriotismus. Wel van predestinatiegeloof, dat-i allerkomiekst te-pas brengt in een huwelyksaanvraag! Maar op de Spanjaarden scheldt hy niet. (...) Als zedeschildering is z'n werk kostbaar, en 't meest daar waar-i niet schildert. Neen, zoo meen ik 't niet. Ik bedoel dat men meer staat kan maken op kleine trekken die hem onwillekeurig ontsnappen, dan op de breede grove strepen die hy meende noodig te hebben voor effect. Dit is altyd zoo (...) Ik vind het vreemd dat Bredero, blykens twee brieven van hem, vry gelieerd scheen met den hoofschen Groot en den hovaardigen Hooft, grootsche lui allebei. (Je ziet ik dat in 't saizoen ben van de 17 de eeuwsche woordspelingen.) (...) Ik meen, gis, geloof byna dat al z'n données gestolen zyn. (Dekameron, Reine de Navarre [*Marguerite d'Angoulème], en voorts ál wat in dien tyd en vogue was.) Nu, dit verdriet my. 't Is of de Hollanders op Vondel na, weinig Trieb tot scheppen hebben. Ik erken dat er onder Bredero's liedekens zeer aardige zyn, en zoetvloeiende.’ (vw xvii, p. 780) Deze ‘huwelyks-aanvraag’, waarin de predestinatieleer een rol speelt, betreft een brief van Bredero aan de ‘Godtvruchtighe, vriendelijcke, ende seer Deuchtrijcke jonghe VVeduwe N.N.’ die voor het eerst gepubliceerd werd in G.A. Brederoos Nederduytsche Rijmen (Amsterdam, 1620) en waarschijnlijk dateert uit de zomer of het najaar van 1613 (o.a. opgenomen in: Memoriaal van Bredero; documentaire van een dichterleven. Samengesteld door G. Stuiveling. Culemborg, 1970. 2e druk 1975, p. 120). In een noot bij Idee 920 (vw iv, p. 715-716) citeert m. uit deze brief. Bredero vraagt hierin een jonge weduwe haar een avond te mogen ‘verselschappen’, waarover m. ironisch opmerkt dat die ‘deuchtrijcke’ weduwe waarschijnlijk de Molenaarsklucht gelezen heeft en ‘alzo 't voorop zetten van die “eerbaerheit” haar wel 'n beetje moet hebben verrast, om niet te zeggen: teleurgesteld’. Bovendien betoogt Bredero ‘dat de Goddelijcke Wijsheydt alle saacken ten besten toe-schict’, zo ook zijn liefdesgevoelens voor haar die ‘door het heymelijck prickelen en ingheven Godts in myn geboren syn’. m.'s commentaar: ‘We willen hopen dat de deuchtrijke weduw vriendelijk ende godvruchtig genoeg mag geweest zyn om deur en hart open te zetten voor 'n minnaar die zo handig wist om te gaan met “Godt” en zo op de hoogte was van de theologische snufjes du jour. Zeker, wie God vreest en... op z'n brederoos weet te pas te brengen, zullen alle weduwen medewerken ten gerieve. (...) Leve de aardige Bredero, en 't gebruik dat hy maakte van de predestinatie!’ (vw iv, p. 716) |
|