Belasting, personele-,
Als gevolg van een wet van 29 maart 1833 mochten de huiseigenaren de personele belasting niet langer verhalen op de huurders, maar dienden zij die zelf te betalen. De wet gold voor huizen met een huurwaarde beneden f 80,-en leidde in Amsterdam in 1835 tot allerlei onlusten onder de kleine huizenbezitters. In Idee 101 schrijft m. hierover:
‘Ik gis dat de bezitters zo vry zullen geweest zyn de te betalen belasting, plus 'n beetje winst, op den huurprys te leggen. Lood om oud yzer. (...) De eigenaars van kleine huizen achtten zich in hun belangen gekrenkt. Wie gebruikten zy nu om hun wrevel bot te vieren? De vermeend-bevoorrechten! Het “gemene volk” doorliep, met stokken gewapend, de straten, en verbrandde de meubelen die uit de woningen der eigenaars waren gehaald om op de markt te worden verkocht ter kwyting van de belasting. Het wierp de “dienders” te water, mishandelde de “veteranen” die te-dier-tyd Amsterdam tot garnizoen dienden, en pleegde allerlei baldadigheid van de gebruikelyke soort. Dom! Zo schynt het. En zeker getuigt het niet van byzondere intelligentie, wanneer men z'n wrok lucht geeft - en op die wys! - tegen een maatregel die naar 't gevoelen van de oproermakers zelf in hun eigen belang genomen was.’ (vw vii, p. 66)
In de volgende Ideeën komt Wouter in zo'n oproer terecht. Ook in Idee 707 behandelt m. deze geschiedenis als een herinnering uit zijn jeugd (vw iv, p. 437). De menigte verbrandde de turfloods van een armeninrichting samen met enige meubels die door belastingschuld moesten worden verkocht. Dit zogenaamde ‘soeploodsoproer’ leidde tot het ontslag van de burgemeester van Amsterdam, F. van de Poll.