Alcibiades,
ca. 450-404 v.Chr., beroemd Atheens veldheer en staatsman, neef van Pericles die hem opvoedde, leerling en vriend van Socrates. In de Atheense geschiedenis geldt Alcibiades als het schoolvootbeeld van de geniale en briljante man met een tomeloze eerzucht en machtsdrift en zondet de rem van een geweten. Met zijn te grote eerzucht, egoïsme en zucht naar avontuur zorgde hij voor - vaak onnodige - strijd en onrust in Athene. Hij werd uiteindelijk verbannen en na veel omzwervingen in Perzië vermoord. Plutarchus verhaalt in zijn Vitae (‘Alcibiades’, 192, ii) hoe Alcibiades als kind eens op straat met bikkels aan het spelen was, toen er een kar naderde. Alcibiades vroeg de voerman even te wachten omdat zijn worp terechtgekomen was in de baan van de kar. De voerman weigerde dit, waarop de andere kinderen opzij gingen. Alcibiades daarentegen wietp zich voor de kar op de grond en zei de voerman door te tijden. De man werd bang en keerde zijn wagen. In een brief aan Mimi van 27-28 juli 1863 herinnert m. aan dit verhaal:
‘Ik streefde naar magt dus, en vaak speelde ik in dat streven. Wel zeker, ik speelde er meê als Alcibiades die niet woû dat die koetsier dáár zou langsryden, en daarom dwars voor de paarden op den grond ging liggen (...). Helaas, 't slot was dat-i ellendig omkwam, zonder iets degelyks te hebben uitgevoerd, en ik geloof dan ook dat Alcib. weinig meer bezat dan wat zucht naar (problematiese) eer. Want heer zyn, regeren, bestemmen en beslissen, heeft weinig waarde als 't op zyn hoogst aantoont hoe laag er werd gebogen door de beheersten. Ik geloof inderdaad dat myn eerzucht edel is, en dat ik het goede wil.’ (vw xi, p. 170)
Aan C. Vosmaer schrijft hij op 23 februari 1874:
‘Naïf wás ik toen ik, dood-arm, m'n ontslag nam te Lebak! Als Alcibiades voor 't rytuig, meende ik dat men my niet overryen zou met... broodsgebrek. Wat 'n hoogmoed!’ (vw xvi, p. 430)
In de Millioenen-studiën heeft m. het over kinderen die na Alcibiades te ‘fatsoenlyk’ zijn ‘om pret te hebben op den publieken weg’ (vw v, p. 27).
Ook in de Minnebrieven komt Alcibiades ter sprake: in het tweede sprookje schtijft m. dat zijn personage Chresos waarschijnlijk verwant is aan Alcibiades, ‘een te vroeg geboren Fransman’ (vw ii, p. 104). In Idee 452 beweert hij dat Socrates Alcibiades ongeschikt achtte voor een ‘hoog staatsambt’ omdat deze ‘het juiste cyfer der Atheense inkomsten niet noemen kon’ (vw iii, p. 175). In Over Specialiteiten bekritiseert m. Alcibiades' handelwijze; hij protesteert echter ‘tegen de wyze waarop de ander hem z'n onbevoegdheid, zyn gebrek aan specialiteit, voor de voeten wierp’ (vw v, p. 491).