Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend
[pagina 210]
| |
[pagina 211]
| |
Ach waart gij maar de mij - ne,
Wat zou 'k ge - luk - kig zijn,
Wat zou, wat zou- 'k ge - luk - kig zijn.
Ach, waart gij maar de mijne,
Kon 'k u mijn hand maar biên,
'k Zou dan mijn tijd besteden,
Met u steeds aan te zien,
Deez' aard, hoe schoon ze ook wezen moog',
Kreeg dan geen blik meer van mijn oog!
Ach, waart gij maar de mijne,
Hoe goed zou 't mij dan zijn!
Uw blik zou mij meer sterken
Dan de edle roode wijn,
En in dien blik, zoo rein en goed,
Had ik het hoogst voor mijn gemoed!
Ach, waart gij maar de mijne,
Ik vreesde dan geen dood;
Hij zou ons samen vinden
Bij 's levens avondrood:
Uw liefdeblik, mij zooveel waard,
Zou troostvol zijn bij 't leed der aard!
Ach, waart gij maar de mijne!
Breekt eenmaal dan mijn oog,
Dan spreek ik na het heengaan,
Naar 't Vaderland omhoog:
'Hier is voor mij de Hemel niet,
'Wanneer uw oog niet op mij ziet!'
|
|