Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 198] [p. 198] De dood van Naarden. Toen ik een vlug-ge jon-gen was, Nam 'k een be-jaar - de vrouw; Maar na slechts veer-tien da - gen, di, da, da - gen, Had ik reeds erg be - rouw, Had ik reeds erg be - rouw. Toen ging ik naar het kerkhof heen, En bad den lieven dood: 'Och, lieve dood van Naarden, Ni, Na, Naarden, 'Verlos mij uit den nood!' (bis.) En toen 'k weer in mijn woning kwam, Was 't oudje reeds niet meer; Koud waren hare wangen, wi, wa, wangen, Zij lag op 't stroo ter neer. (bis.) Naar 't kerkhof werd zij heengebracht. Het graf was fluks gemaakt, 'Wilt,' sprak ik, 'zacht haar dragen, dri, dra, dragen, 'Opdat zij niet ontwaakt.' (bis.) 'Dekt ras met aarde en zoden toe, 'Mijn vrouwtje zoo bedaagd, 'Die me in mijn levensdagen, di, da, dagen, 'Zoo bitter heeft geplaagd.' (bis.) [pagina 199] [p. 199] Toen ging 'k weer naar mijn woning heen, Eertijds 't verblijf van rouw; En na slechts veertien dagen, di, da, dagen, Nam ik een jonge vrouw. (bis.) Maar 't jonge vrouwtje, dat ik nam, Sloeg mij dra keer op keer; Toen bad 'k den dood van Naarden, Ni, Na, Naarden, 'Och, geef mij 't Oudje weer!' (bis.) Vorige Volgende