Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend
[pagina 100]
| |
[pagina 101]
| |
Een gunst zij u dus toe-ge-staan,
'Ge hebt' sprak deez' 'je best ge-daan,
Een gunst zij u dus toe - ge - staan.'
En No ach sprak: 'Mijn beste Heer,
'Het water smaakt mij thans niet meer,
'Dewijl de zondaars groot en klein,
'Daarin totaal verdronken zijn.
''k Had graag een ander, beter vocht} bis.
'Dan dit bedorven, troebel bocht.'} bis.
En Noach kreeg als gunstbewijs,
Den wijnstok uit het Paradijs,
En raad en lessen bovendien
Om vruchten aan den boom te zien;
En Noach, dankbaar voor die eer,} bis.
Boog zich verheugd in 't stof ter neer.} bis.
Toen riep hij vrouw en kind bijeen,
Ja, 't gansch gezin kwam op de been.
Fluks legde hij een wijnberg aan,
Alsof hij 't altijd had gedaan,
En na een jaar of vijf of zes} bis.
Bezat hij menig fijne flesch.} bis.
Maar wat men van hem zeggen kan,
Hij bleef altijd de vrome man;
Hij dronk zijn flesch tot 's hemels eer,
Gelijk zoo menig deftig heer,
En leefde na het doodsgevaar;} bis.
Driehonderd en nog vijftig jaar.} bis.
Een ieder hier terstond bevroedt
Dat 't wijngebruik geen schade doet,
En ook dat een rechtschapen man
Bij wijn geen water voegen kan,
Dewijl de zondaars groot en klein} bis.
Daarin totaal verdronken zijn.} bis.
|
|