Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] Rookerslied. Broeders, dampt in wijde kringen, Spreidt den rook van 't e-delst kruid! Ja wij wil-len onder 't zingen, Ons met bal-sem lucht om - ringen, Bla-zen 'tneus en lip - pen uit, Bla-zen 'tneus en lip - pen uit. Als u 's werelds zorgen plagen, Steekt dan slechts de pijpen aan, En de rook zal haar verjagen, Even als bij zomerdagen Hij de muggen weg doet gaan. (bis.) Houdt de smart u neergebogen, Ziet dan hoe de rook verdwijnt, Zoo is eens de zorg vervlogen, Als aan nevelnacht onttogen, Waar het gouden zonlicht schijnt. (bis.) Spant u Amor strik of lagen, Fluks de pijp ter hand gevat; Hij kan geen tabak verdragen 't Is een knaap, die alle dagen Reukjes op zijn zakdoek spat. (bis.) Wil de wijn u niet meer smaken, Steekt een pijp met knaster aan, Om 't gehemelt droog te maken; En de wijn zal beter smaken, Dan hij immer heeft gedaan. (bis.) Zoo is dan voor alle dingen 't Smokend dampen nut en goed! Laat dan vrij in blauwe kringen 't Wierookoffer henendringen, Tot der Hemelgoden stoet. (bis.) Ja, ik blijf wat moog verkeeren, Wat mij wachte op 's levens baan, Eeuwig den tabak vereeren, Tot, na 't heen en weer marcheeren, 's Levens pijp is uitgegaan. (bis.) Vorige Volgende