Gezelschapsliederen of uitgezochte verzameling van 145 Nederlandsche Zangen en 14 Volksliederen
(ca. 1900)–Jb. Kwast– Auteursrecht onbekend
[pagina 78]
| |
[pagina 79]
| |
Een mensch dat is een aardig dier,
Een wijfje is toch geen wijf;
Een ieder malt op zijn manier
Is twee en drie geen vijf?
Een meisje is niet van hout gemaakt,
Elk eet liefst wat hem 't lekkerst smaakt,
En 't geen ik u verzekren kan
Mijn grootvaêr was een man.
Ik wensch den vrienden al te mal
Te leven menig jaar.
Mijn beurs is plat en ik wat kaal,
Twee hoentjes maakt een paar.
Een vogel is een pluimgediert,
Een nachtuil veel in 't donker zwiert,
En, zoo men in de boeken leest,
Een varken is een beest.
Wanneer ik alles wel beschouw,
Een kat heeft maar één staart;
Een raaf is altijd in de rouw,
Ook dan wanneer hij paart.
Maar 't wonderbaarste van dit all'
Is, 't geen ik u verhalen zal
Dat, wie is 't die 't gelooven zou?
Mijn moeder was een vrouw. -
In 't bed te slapen is geen kunst,
Een haas slaapt in het veld,
Stokslagen krijgen is geen gunst,
Mooi praten geeft geen geld.
Maar dat houdt men toch voor gewis,
Dat ham met mosterd lekker is.
En men gelooft in 't algemeen,
Dat twee meer zijn dan een.
Het vroolijk zijn is onze wensch,
Een trekmuts is geen broek,
Een boer lijkt veel meer op een mensch
Dan struif op peperkoek.
Een windvlaag is geen onweersslag
Al waar het ook bij zomerdag;
Maar dat is zeker en gewis
Dat liegen zonde is.
Juffrouwenmondjes kussen fijn,
Een pannekoek is plat,
Pompwater laat ik voor den wijn;
Wie niet meer lust is zat:
Een olifant dat is geen mug,
Een kemel draagt meer op zijn rug
Dan zeven vlooien kunnen doen;
Een oorvijg is geen zoen.
Wanneer gij snorkers wordt gewaar,
Zoo blaast eens dat het kraakt.
Het oude spreekwoord zegt ons klaar,
Dat zingen dorstig maakt.
Ik kan niet zingen zonder drank,
De wijn geeft toon en maat en klank;
En houdt toch altijd voor de les:
Elk liedje kost een flesch.
|
|