| |
| |
| |
| |
| |
| |
Hayeshvara Das
(Hendrik van Teylingen)
Hendrik van Teylingen (geb. 1938) publiceerde de gedichtenbundels De baron fietst rond (1966), Van aldoor groter hoogte plat op het zeil (1973) en Voortdurend gepiep (1974). Hij werkte als journalist voor het maandblad Avenue. Reportages hieruit verschenen onder de titel Bedek je schande. Suriname van binnen uit (1972). Sinds 1975 noemt hij zich Hayeshvara Das Adhikari en is geïnitieerd leerling van Zijne Goddelijke Genade A.C. Bhaktivedanta Swami Prabhupāda. Hij vertaalde de Bhagavad Gītā Zoals Ze Is van zijn goeroe, Stichter-ācārya van de Internationale Gemeenschap voor Krishna-Bewustzijn.
Op 1 augustus 1978 bezichtigen wij de Krishna-tempel, nemen deel aan de gemeenschappelijke vegetarische maaltijd en vertrekken vervolgens naar een klein kamertje waar Hayeshvara werkt en slaapt.
In de Gītā lezen we dat elke activiteit van het menselijke wezen als een mislukking moet worden beschouwd, behalve wanneer het een onderzoek instelt naar de aard van het Absolute. Dat betekent dat je je poëzie mislukt vindt?
De dichter zoekt wel naar het Absolute, hij zoekt naar het volmaakte gedicht. Maar hij zoekt het te schrijven met zijn eigen talent. Dat wordt in de Vedische geschriften speculatieve activiteit genoemd. Het berust op vals ego, op het vermeende ik, de identificatie met je lichaam en geest. Het is uit een andere bewustzijnskring. Je ouders, het werk dat je doet, de vrienden die je krijgt, het zijn allemaal relaties van waaruit je een bepaald bewustzijn krijgt. Wat vanuit deze achtergrond teweeg wordt gebracht is van speculatieve aard, er zit geen rechtstreekse leiding in vanuit het Absolute.
Je verwerpt je bundels dus niet?
Het zijn pogingen geweest om het Absolute te vinden, maar
| |
| |
het zijn mislukte pogingen. Daarom leg ik ze als mislukkingen ter zijde, omdat ze te maken hebben met materiële zaken als ijdelheid, trots en eigendunk. Kijk eens, dit heb ik gemaakt en met dit voortbrengsel van mijn geest wil ik mij nu tentoonstellen, iedereen kan me nu zien, zorg maar dat je goede kritieken schrijft over me. Daaraan ontleen ik mijn persoonlijke waarde en word zo aantrekkelijker voor mijn omgeving. Dat zijn altijd de gedachten waar een kunstenaar mee behept is.
Nee hoor, er zijn kunstenaars die werken zonder de duistere motieven die jij nu noemt.
Ik ben het ermee eens dat er zoiets kan bestaan als een innerlijke noodzaak, maar onderweg ontspoor je altijd. Op een bepaald moment kun je er niet meer uitkomen, dan bereik je niet die volmaaktheid waar je naar streeft, waarvan je iedereen zou willen laten genieten. Dan komt de pose erin, je eigen stijltje, jouw eigen rijmpje, het valse ego dus. Alleen bij mensen die zuiver religieuze poëzie schrijven is dat heel weinig aanwezig. Maar zelfs bij hen kan het nog voorkomen. Echt transcendentale poëzie vind je niet in de Nederlandse literatuur, daarvoor moet je teruggaan naar de Veda's.
Wat zijn je criteria?
Een gedicht is geslaagd wanneer het de heerlijkheid van de Opperheer op zo'n manier beschrijft dat je er de tranen van in je ogen krijgt. Al mijn voorgaande gedichten beantwoorden niet aan die maatstaf. In mijn haiku-gedichten zie je dat het een poging is om het Absolute echt te benaderen, op een zo onschuldig mogelijke manier, maar toch zit daar nog steeds die pose in. De ik-figuur is er altijd. Het -ik- moet totaal verdwijnen, niet dat je je individualiteit moet verliezen, maar het eigendunkelijke -ik- moet weg. Je ware -ik- is helemaal ondergeschikt aan de wil van de Opperheer. Hoe die wil is, weet je niet vanuit je fantasie, dat krijg je te horen uit de Heilige Boeken. Een enorme frustratie is de achtergrond van mijn eerste gedichten. Uitsluitend pose.
| |
| |
Dat vinden we niet van Linda Lou:
Mijn Linda-Lou verblijft onthecht
en roerloos in een gladde kist.
Twee cent zijn op haar blik gelegd.
Naar mij wordt, lees ik hier, gedregd.
Men heeft haar lichaam opgevist
onder Terhorne, in de mist.
In kleine letters staat gezegd
wat men vermoedt en zoal gist.
Laat ze maar raden, Linda-Lou.
We weten zelf het best hoe moe
we elkaar waren - godnogtoe.
Ik vouw mijn krant op en betaal
twee Bokma's, telefoon en maal.
Mijn hoed, mijn regenjas, mijn sjaal.
Dit gedicht is niets anders dan pose, die mooiheid en zo. Linda-Lou was een badpakkenmerk, herinner ik me nog. Ik had een enorme neiging me in de dood te verdiepen: wat is dat nou die dood, die dood, die dood? Het was toen voor mij het essentieelste wat er was. Fokkema had mijn eerste gedichten naar de Gids gebracht en een dag later kwam Ed Hoornik bij mij de trap ophollen. ‘Mijnheer van Teylingen, de dichter, bent U dat?’ en terwijl hij de trap verder opstormde riep hij: ‘U bent een echte dichter van de dood.’ Dat was hij zelf namelijk ook.
Linda-Lou gaat over de verdrinkingsdood en we lezen in andere gedichten regels als: ‘Dat ze onder water snikt, wordt niet vermoed’ en ‘Dicht bij een brug over rouwend water’ en ‘Hij gaat geheel gekleed en stug de golven in (...) die komt met vloed nog terug’.
Ik was altijd gek op water, maar ik had er tegelijkertijd een
| |
| |
geweldige hekel aan. Als ik dit lees, roept het heel weinig bij me wakker. Behalve de sfeer van grote troebelheid, uitzichtloosheid, ik wist totaal niet wat dit leven voorstelde, ronddwalen, koekeloeren, benauwd zijn. Dat was het. Linda-Lou is een gedicht dat is gemaakt uit pure onwetendheid. Al lezende brengt me dit alleen de hele filosofie van de Gītā voor de geest, die het tegendeel zegt van wat hier in het gedicht staat. Er bestaat immers voor niemand een einde. Je leeft altijd door. De Gītā zegt: de ziel is onvernietigbaar, niemand is in staat de ziel te vernietigen. Het is te gek dat hier in Linda-Lou zo'n droefheid is om iemand die er niet meer schijnt te zijn, droefheid die op zo'n manier wordt geettaleerd dat er alleen maar pedanterie uit tevoorschijn komt. Een totaal zotte, krankzinnige sfeer. Aanstellerij ondanks de diepe spleengevoelens. De realiteit van de uitzichtloosheid zit er zo dik in, het is een poging om door fraaie vormgeving en een mooi rijm uit die bedompte sfeer te komen. Maar daarmee is het niet bezworen. Het is een tijdelijk dingetje.
Je zocht wel een uitweg via je poëzie?
Ja, ik voelde me helemaal gelukkig als een gedicht geschreven was juist in die sfeer van uitzichtloosheid. Mijn leven was zo groezelig dat ik door een bepaalde stijl te gebruiken eruit wilde komen. Ik ben weliswaar een groezel, maar tegelijk een echte dichter, hield ik me voor. Een dichter was iemand. Ik had die exclusiviteitsneiging. Het leek me fijner om uit die groezeligheid te komen als dichter, dan erin te blijven als zeg maar een bakker. Een elitaire manier van denken. Ik had niets anders dan mijn poëzie. Er waren geen boeken waar ik op kon rekenen. Dus zag ik geen andere weg dan te graven in wat mijn geest mij voortoverde, in de hoop dat ik daar iets vinden zou. De geest van de mensen in mijn omgeving kende ik wel, maar mijn geest was er toevallig eentje die mogelijkheden bood die ik nog niet allemaal kende. Dus ik dacht, als ik me daar maar genoeg in verdiep, wie weet wat er nog uitkomt.
| |
| |
Zijn er gedichten in je eerste bundels die boven de aardse onzin uitstijgen?
Ik kan ze me niet herinneren. Alleen die dood was een feit, ik kon er niet doorheen hè. Poeh, poeh, dat was me wat. Ik wilde uit de dood wegkomen, dat is heel duidelijk, daar kon ik niet in blijven zitten. Ik wist dat dat een begrenzing is voor alle geluk, er is geen geluk mogelijk omdat de dood er is. Dat einde wilde ik niet, ik wilde doorgaan, dat heb ik nu gevonden. Het is niet voor niets dat ik nu in de tempel van de Krishna-beweging ben. Ik heb vroeger een bepaald iets gemist van de volle Waarheid die ik nu ervaar. Je voelt nu dat je een eeuwig levend wezen bent, je hebt alle kennis en je bent vol geluk, dat zijn net de dingen die iedereen graag wil. Om dat te ervaren moet je je leven wel veranderen. Vroeger had ik niet de geringste neiging om me over te geven aan een geestelijk leraar. Ik dacht: daar kom ik zelf wel achter. Een hardnekkige houding en daardoor raak je gefrustreerd. Je moet je hoofd heel diep buigen, dan pas kun je een beetje begrijpen waar de weg is.
Was je poëzie ook bedoeld om de dood te overwinnen, om met je schrijven de eeuwigheid te bereiken?
Dat heb ik nooit gedacht, ik ben altijd uitgegaan van onmiddellijke baat. Mijn ijdelheid ging niet die kant uit. Ik wilde het naargeestige en het sleurmatige overwinnen, maar ik zag geen andere overwinning omdat ik als, nou ja, uiterlijke persoonlijkheid in een zekere geur van geacheveerdheid kwam te verkeren. Ik weet nog dat ik in een klein huisje aan de Spiegelgracht woonde, mijn eerste huwelijk, ik had net een dochtertje gekregen en de poes had net gejongd. Ik had een geweldige bronchitis-aanval. Een zetpil moest je in je lijf schuiven om weer wat lucht te krijgen. Ik was begonnen met wat vertaalwerk, boeken over oude beschavingen. Daarvoor had ik als tekstschrijver op een reclamebureau gewerkt. Daarvoor had ik een tijdje gestudeerd, maar ik werd onpasselijk van de colleges die prof. Zuidema daar gaf. Hij had een heel speciale, reformatorische kijk die het licht van andere filosofen niet kon verdragen. Ik heb dienst geweigerd
| |
| |
en kwam daardoor een maand of acht in de bak, in Nieuwersluis en in Scheveningen. Langzamerhand raakte ik verzeild in de meest gruwelijke vorm van journalistiek-luxe bladen. Het gaf me allerlei mogelijkheden om me over te geven aan fraaischrijverij, maar wel puur gewetenloos. Je beseft niet wat voor een effect je schrijven kan hebben, je kunt een persoon helemaal corrumperen. Daarom moet je zorgen dat alles wat je schrijft zuiver is en ik zie nu geen andere mogelijkheid dan het schrijven van zuiver spirituele zaken. Ik houd me nu bezig met het vertalen van wat mijn goeroe schrijft, omdat dat veilig is. Af en toe schrijf ik een artikel om mensen meer inzicht te geven in hun werkelijke wezen, daar is literatuur alleen maar voor. Het is niet om mee te spelen. Men speelt weliswaar met woorden, met vormen en kleuren, maar je moet het spel volgens bepaalde regels spelen en niet je eigen regels bedenken. Dat is funest. Als je dat doet blijf je heen en weer dobberen tussen tijdelijk geluk en ongeluk, dan blijf je in een dualisme. Eeuwige regels halen je daaruit.
Kon je jezelf plaatsen in de Nederlandse literatuur?
Ik las weinig poëzie, en herinner me nauwelijks namen: Kopland, Van Deel, Vlek, Komrij. Ik wist wel dat ik een groter talent had dan vrij veel dichters van wie ik werk gepubliceerd zag in de bladen. Daar was ik wel van overtuigd. Dat kun je arrogantie noemen, maar ook een kwestie van vakmanschap. Je kunt het aan mijn poëzie ook wel aflezen.
Voel je je verwant met de dichter Adwaita?
Ik voel weinig verwantschap omdat hij eenwording met God, Brahman, nastreeft. Hij is een echte ‘impersonalist’, iemand die uit de Vedische Schriften ten onrechte de conclusie trekt dat God onpersoonlijk is. Heel India lijdt aan die ziekte - Maharishi Mahesh Yogi, Bhagwan Sri Rajneesh, Guru Maharaj Ji, Aurobindo, Krishnamurti, noem maar op. Er valt níets één te worden met God. In de Bhagavad-gītā zegt Krishna op vele plaatsen duidelijk dat we eeuwige deeltjes vàn God zijn, die nooit met verlies van hun
| |
| |
individualiteit in Hem kunnen opgaan, maar altijd Zijn dienaren blijven, buiten Zijn persoonlijke existentie, maar binnen Zijn goddelijke sfeer. Je kunt Hem zien en dat is het fijnste wat er is. Altijd naar Hem kunnen kijken in Zijn stralende geestelijke lichaam, muziek voor Hem maken op een transcendentaal harmonium, en als Hij je toelacht, rillen van extase. God is een Persoon, eeuwig-jeugdig, al-aantrekkelijk, danser, fluitspeler, koeherder, een grappenmaker die deze hele ellendige materiële wereld alleen maar zo beroerd heeft gemaakt om je zo gauw mogelijk bij Hem terug te krijgen. Hij gunt je je uitstapje van harte, dat wel, want Hij laat je je vrijheid, anders zou mijn dienst aan Hem een afgedwongen zaak zijn. Maar Hij zorgt ervoor dat het uitstapje geenszins onverdeeld fijn is, zodat je gauw weer naar huis wil.
Leg dat eens uit aan de hand van het gedicht: ‘Nu willic vroilic leven!’
Zo is een weiland geen wijkplaats meer
En een grootzeil dat achter suisriet
Voorbij laveert geen blijk van vrijheid
En een krekel op de knie een last.
Zo trekt men zich terug binnensmuurs;
Neemt de spiegel in vertrouwen; blaast
Stof van een heilig boek; doet een kast
Beter dicht; speelt elementair fluit.
Alle gedichten in Van aldoor groter hoogte plat op het zeil zijn heel geconstrueerd. Je kunt de lettergrepen tellen en je komt steeds op hetzelfde uit. De vorm is zoiets als een doek waar een schilder op gaat werken, een precies formaat, rechthoekig. Het is geen kwestie van kiezen. Dit zijn allemaal gedichten uit een periode van krankzinnige verliefdheid. Pure begoocheling is zo'n verliefdheid en ook een gênante aangelegenheid: je mag alleen zo verliefd zijn op God.
| |
| |
Ik schaam me er niet voor dat het in dit gedicht zo staat, het is allemaal gebeurd, allemaal karma. Maar stel dat dit soort toestanden zich nú in mij zou beginnen voor te doen, dan zou ik me wild schamen. De mentale ontwikkeling in deze gedichten is heel barbaars. Het is puur: laat je maar gaan jongen, doe maar waar je zin in hebt. En dat kan niet. De enige beheersing die je ziet is in de vorm van het gedicht, voor de rest is het losbandigheid. De titel ‘Nu willic vroilic leven!’ zegt het al.
De natuur speelt een grote rol, zoals jullie zal zijn opgevallen. Als het hart bekneld zit - het is moeilijk me te verplaatsen in die toestand - zoek je je geluk daar. Maar het hart zat zo knel dat ik zelfs in de natuur geen uitweg vond. Wat is er fijner dan een weiland? Een krekel op de knie, zo'n gek beest, heel kleurig, het geluid, de wonderen van het leven, Walt Disney en zo. Als er iets is dat je een prettige afleiding kan bezorgen, dan moet het wel zo'n krekel op je knie zijn in die omgeving. Maar dat wordt dan een last. Geen uitweg meer, dan trek je je terug, je weet niet waar je het zoeken moet uit pure gefrustreerde verliefdheid. Dan kijk je in de spiegel naar die grofstoffelijke kop en die houd je een tijdje in het oog, maar ook dat biedt geen speciale uitkomst. ‘Blaast stof van een heilig boek’, het doet me deugd dat het erin staat. Dat is het inderdaad. Typisch deze wereld, alles hangt van sex aan elkaar. Maar als de sex gefrustreerd raakt is er geen andere uitweg dan het heilig boek te pakken, dan kun je eruit komen. Het zuivere leven is een leven zonder sex. Sex bindt je via het lichaam van je wederhelft aan het materiële bestaan, sex is materieel. Als je die sex weet te omzeilen kun je binnengaan in de geestelijke sfeer. Je kunt je sexuele fysieke verlangens kwijt raken als de ziel die je bent een volmaakte liefdesrelatie zoekt met de Opperheer. De nectar van die liefdesrelatie is als een oceaan vergeleken met het druppeltje van de materiële sex.
Er was eens een Indische keizer die een hele hofhouding had gehad, met duizenden vrouwen had hij sex bedreven. Hij had het zo goed beleefd dat hij recht van spreken had. Hij kwam tot zelfrealisatie en als hij alleen maar dacht aan ge- | |
| |
slachtsgemeenschap
dan krulde zijn mond van afkeer. Zo ver ging het zelfs. Als je op sex mediteert, raak je uit je geestelijke balans. Sex is een truc van Krishna om te testen hoe sterk je bent.
Liefde van mens tot mens is in jouw ogen onmiddellijk sex. Dat lijkt ons niet terecht.
Er zit altijd een lustelement in. Je hebt hoge vormen van liefde van mens tot mens die bijna zuiver zijn. Maar het is nooit helemaal zuiver. De enige zuivere liefde die bestaat is van ziel tot ziel.
Breng dat eens in verband met ‘Alarm’ uit De baron fietst rond:
Weer voert een nacht een ochtend aan.
Een witte wekker drijft nog gauw
zes, vijf minuten in het nauw
en laat zijn bel dan berserk gaan.
Aambeelden trillen, hamers slaan.
Door de gehoorgangen van vrouw
en man gaat langgerekt en rauw
de kreet van hun metalen haan.
Twee dromen ijlen naar hun slot
en sluiten in elkander tot
één werkelijkheid, of daaromtrent,
wanneer hij haar, zij hem herkent.
Over het hoofdeind dwaalt een arm,
De nieuwsberichten lopen warm.
Het is een herkenning in materiële sfeer. Je doet je ogen open, trekt de kruimels eruit, en dan zie je dat gezicht weer en zij ziet het ook. Dat is een hele ‘blijde herkenning’ dan. Die ene werkelijkheid waarin je elkaars fysieke aanwezigheid ervaart, compleet met ochtendadem. Maar dat is
| |
| |
schijn, droom en dat is maar gelukkig ook.
Dit gedicht doet erg aan Achterberg denken, die las ik heel graag. Ik heb in geen drieëneenhalf jaar aan hem gedacht - sinds ik hier ben - pas nu jullie dit citeren. Hij heeft veel religieuze gedichten gemaakt. Misschien dat ik hem daarom zo graag las.
Toch heeft de godsdienst geen grote rol gespeeld in je werk.
Mijn vader is president-curator van de Johannes Calvijn stichting, die toezicht houdt op de leer van de docenten aan de Theologische Hogeschool in Kampen, van het bolwerk van het calvinisme. Mijn vader is dus de paus van het calvinisme hier te lande. En hier zit ik als Hare Krishna. Dat is echt voer voor psychologen.
In het christendom zag ik het niet, het zei me bitter weinig. Ik had wel graag gewild, ik heb altijd naar de Absolute Waarheid gezocht. Voor mijn ontwikkeling is het van het grootste belang geweest dat ik een bundeltje vond dat Haiku heette, van Harold Henderson. Daarin stonden de eerste haiku-vertalingen die ik gezien heb. Ik voelde me enorm aangesproken door wat erin stond. Dat heeft me echt uit de prut gehaald. Ik raakte geïntrigeerd; het boeddhisme, andere religies. Toen ben ik een lange tijd de weg van Zen gegaan, maar dat mislukte omdat ik geen goede leiding had. Ik ben toen heel diep in de haiku gedoken en heb me er veel boeken over aangeschaft. De vier kloeke delen van Blyth. Ik maak me sterk dat ik één van de weinigen ben die weet wat een haiku is, omdat ik ook door de Zen-realisaties ben gegaan. Haiku is Zen. Haiku zijn Zen-realisaties in woorden, eigenlijk moet je woordeloos worden. Een goede haiku heeft - hoewel hij uit woorden bestaat - iets van het woordeloze over zich. Ik kan er nu niet met veel animo over spreken, maar toen was het alles voor me. Vergeleken met de misère waar ik toen in zat was dat geluk. Vergeleken met de situatie waar ik nú in verkeer is zelfs de haiku benauwend voor me. Je kunt namelijk evalueren met je geest, zodat je steeds meer lucht krijgt, dat je steeds wijdsere verten binnengaat.
De haiku is meer in de sfeer van onthechting van het ma- | |
| |
teriële
leven. Haiku-dichters maken zich wel los van het materiële maar hechten zich niet aan het geestelijke leven, want ze zeggen: uiteindelijk is alles leeg, niets. Dat heb ik ook gedacht. Ik kom voort uit leegte, ik ga naar leegte terug en wat er tussen ligt is illusie. Illusie is de som van mijn problemen. Dat is zo'n beetje de boeddhistische gedachte. Maar dat klopt niet met de Veda's. Daar kwam ik bij mijn zoeken uiteindelijk op uit en tegelijk wilde ik weten waar de taal vandaan kwam. Er is een manuscript van mij dat gaat over de oorsprong van de taal. In bijna profetische, bezwerende bewoordingen is het vervat. Het is zuiver speculatie, geschreven onder invloed van wiet. Ik heb ongeveer twee jaar lang wiet gerookt. Ik had een symbiose met een stuk of vier planten die op het balkon stonden. Voortdurend gepiep komt uit die periode, het zijn wiethaiku's.
Maar een haiku is toch voornamelijk een vorm?
Nee, het is een hele inhoud. Het is wel wat er van geworden is, een vorm. Er zijn veel mensen die in die vorm dichten, maar daarom schrijven zij nog geen haiku's. Een haiku is vrijwel transcendentaal.
Voortdurend gepiep vind je een geslaagde bundel?
Ik beschouw de gedichten als echte haiku's en niet als senryu's. Een senryu legt het accent op humor, een haiku legt het accent op leegte. Die leegte is essentieel voor de haiku-dichter. Maar als je voorbij de haiku via het hele boeddhisme teruggaat naar de zuiver Vedische kennis dan zie je dat de essentie juist de volheid is. Met allerlei persoonlijke aspecten. Deze materiële wereld is een omgekeerd spiegelbeeld van de geestelijke wereld. De persoonlijkheden hier bestaan uit materiële logge lichamen van vlees en bloed, met puisten en darmen. Uit alle gaten komt viezigheid, poep, snot, oorsmeer. Maar geestelijke lichamen hebben niet zo'n omhulling, die zijn helemaal zuiver. De ziel zit in zo'n materieel lastpak.
Alle levende wezens in Voortdurend gepiep zijn met een
| |
| |
hoofdletter....
Ik was het vergeten, ik wist niet dat ik zelfs die stunt heb uitgehaald. Alles is één, en ze zijn allemaal goddelijk, de bromvlieg, het spinnetje, Ik.
Kun je deze uitleggen?
Een haiku heet niet uit te leggen te zijn. Je kunt het op alle niveaus lezen. Een dunne vlieg, een vlieg is van zichzelf al onaanzienlijk en dan nog dun ook. Een muur is ook niet iets waar je zo van houdt, en een kale muur nog minder. De avond is niet de ideale periode van een etmaal. Op deze manier kun je het lezen als een heel kleurloos geval. Maar het is een vlieg, een levend wezen en de muur is energie van het goddelijke en zo'n avond, je kunt het toonloos lezen maar ook (hij steekt de duim omhoog) zó'n avond. Ik herinner me toen ik dit schreef, ik voelde me heel dun. En ik dacht: dit is niks, dit is alles.
Het titelgedicht van Van aldoor groter hoogte plat op het zeil is getiteld: ‘Exit Testudo graeca’.
Eind mei werd besloten dat Basjes
Winterslaap lang genoeg geduurd had.
We groeven hem uit, veegden de aarde
Van zijn grijze schild, schudden hem wat,
Maar kregen hem niet wakker. Waarna
We hem van aldoor groter hoogte plat
Op het zeil lieten vallen, telkens iets
Iets luider, waarna in het vuilnisvat.
Ik heb het opgezocht, Testudo is een biologische naam voor schildpad. ‘Daar gaat griekse schildpad af’, zo kun je de titel parafraseren. Veel gedichten uit deze bundel zijn kleine re- | |
| |
portages,
dit is een voorval dat echt is gebeurd. We hadden een klein terrarium waar een schildpad in zat. Daar zaten we naar te kijken: ‘Waarom komt hij er nog niet uit?’ Je tikte er eens tegen, nou, hij zal nog wel slapen. Je haalde hem eruit en waste hem onder de kraan. Schudden hielp niet, dus je tilde hem een klein stukje op. Toek, je liet hem vallen, want een hamer neem je niet. Toek, nog een keer en op het laatst gooide je hem door de kamer, hij rolde over het linoleum naar de andere kant van de hoek. Toen deed je dat soort dingen. Uiteindelijk is zo'n lijk niks speciaals, daar kun je mee doen wat je wilt. Maar als je er mee solt geef je er wel blijk van dat je niets bijzonders te doen hebt.
Hoe is de ontwikkeling naar de Gītā verlopen?
Vanuit het Japanse boeddhisme ging ik naar het Indische boeddhisme. Toen bemerkte ik dat Boeddha niets anders is dan een incarnatie van Krishna. Ik ben nu op het punt gekomen dat ik helemaal accepteer dat Krishna de oorzaak van alle oorzaken is.
De literatuur heeft mijn hele leven een rol gespeeld. De dood als begrenzing van het leven en dus alp begrenzing van het geluk probeerde ik te bezweren met de schoonheid van de taal. Toen trof mij het geluk dat ik er tussenuit kon knijpen omdat ik Haiku in handen kreeg. Ik zie dat nu als karma, als loon voor mijn zoeken. Ik heb het Niets verkend en merkte dat het een misvatting is die, met een bepaalde bedoeling, door Heer Boeddha in de wereld is geholpen. Uiteindelijk kwam ik bij de bron van alles, Krishna. Mijn belangstelling is van het zuiver esthetische gegaan naar het zuiver spiritueel-realistische, al is dat een term die voor jullie een probleem is.
Wat je altijd hebt gezocht is de poëzie?
Daar komt het op neer, poëzie als lofdicht voor de Opperheer. Dat wist ik niet in het begin, maar daarvan ben ik nu heilig overtuigd. Het is het hoogste waartoe iedere ziel in de materiële wereld kan komen, de naam van God op je lippen is al poëzie. We zingen de Hare Krishna-mantra op wel
| |
| |
honderd verschillende manieren.
Als je gewoon goed over Krishna schrijft is dat al poëzie. Zelfs filosofische verhandelingen noemen we nectar, poëzie. Dan heeft het niet eens altijd de vorm van poëzie.
Poëzie is voor jou waarheid en niets anders?
Alles wat superlatief is. De heilige boeken van waarheid zijn overigens in strofen geschreven en als ik voor mezelf denk aan poëzie dan heeft het wel die vorm. Gītā betekent lied. Ik weet nog dat ik voor het eerst de Bhagavad Gītā Zoals Ze Is las en de schok die ik kreeg, echt tranen over mijn wangen. Ik bladerde terug naar de foto van de schrijver, Srila Prabhupada, mijn huidige goeroe. Ik heb uren zitten kijken en alsmaar gedacht: dit is God, dit is God. Hij is natuurlijk de dienaar van de dienaar van de dienaar van God, weet ik nu, maar dan nog. Vanaf het eerste moment heb ik hem in mijn hart gesloten als mijn echte Vader.
Ik wil heel graag een glasheldere, zuiver spirituele bundel maken. Maar ik ben niet meer mijn eigen baas. Ik moet het eerst aan mijn goeroe vragen. Misschien zegt hij wel dat ik de komende vijf jaar moet doorgaan met vertalen, zodat ik daarna genoeg inzichten heb om te weten wat ik zeg. Daarmee geeft hij me een goede impuls en wat ik dan schrijf zal waarschijnlijk erg goed zijn. Gewoon omdat hij het zegt. Ik heb dit leven allemaal zo meegemaakt om een uitstekende vertaler te kunnen worden. Krishna heeft me door al die poëzie en dat boeddhisme heengejaagd. Mijn hand getraind, mijn geest getraind, om de Gītā in goed Nederlands te kunnen vertalen. Daar is het alleen maar voor geweest.
Hoe is de ontvangst van jouw literaire werk in de Krishna-gemeenschap?
Mijn vroeger literair werk kennen ze niet. De ontvangst van mijn Gītā-vertaling is heel dankbaar omdat ze er direct toegang door hebben tot de geest van de goeroe. Ik wil dienen, ik ben Hayeshvara Das, Das betekent dienaar. Mijn hoogste ambitie is dat ik zuiver weergeef wat mijn goeroe verkondigt.
| |
| |
Jij bent wel een hele hoge hier hè?
Die indruk wordt wel gewekt, maar ik ben alleen de vertaler. Ik ken de filosofie vrij goed en alles hangt hier van de filosofie af. Als je die niet begrijpt, kun je je yoga niet goed doen. Je moet weten wat je doet, het is niet zo dat je zwevend je weg gaat, nee het is één weg voor allemaal. Wij zijn allemaal gelijken, maar door je kennis kun je in een positie zitten dat het lijkt of je niet zo gelijk bent. Maar geestelijk is alles gelijk, man, vrouw, dier, plant, er is geen enkel verschil. Alleen zit je in verschillende conditioneringen. Als je in een vis zit kun je niet anders doen dan wat een vis doet. Zit je in een hond, dan moet je blaffen. Maar als je in een mens zit, moet je tot zelfrealisatie komen. Je moet begrijpen wat er in de heilige boeken staat. Dat kun je als hond niet, dan moet je doordraaien in de kringloop van je geboorte en dood tot je weer in een mens zit.
Ik heb mijn vroegere kennis uitgebannen. Ik lees geen krant, kijk geen televisie, ik luister niet naar platen en bandjes van vroeger. Dat is een kwestie van wil. Elke dag ben ik wel bezig een sanskrit-vers te memoriseren. Als ik denk dat het uit mijn geheugen wegglijdt, zeg ik het een paar keer geheel op. Een hele stugge training is dat, gepaard aan een vegetarisch dieet, eten op gezette tijden. Altijd om half vier opstaan en om half tien naar bed. Geen drank, geen drugs, je bent een vrijwillige slaaf van dit systeem om je materiële neigingen te ontwennen. Een gereguleerd leven is moeilijk te begrijpen als je het nooit geleid hebt. Je bent ook celibatair, zelfs al ben je getrouwd. Sinds de verwekking van mijn zoon die nu drie is, heb ik zonder sex geleefd. Tot mijn zeer grote vreugde. Ik ben zielsblij dat ik van die flauwekul af ben. Het speculatieve denken moet je ook uitbannen. Men beschuldigt de leiders van onze beweging wel van hersenspoeling en dat is juist. Ze weten perfect je hersens te spoelen, maar het is een vrijwillige hersenspoeling. De goeroe zegt: we spoelen geen hersens, we geven juist hersens. Of hij zegt: jazeker spoelen we hersens, want ze zijn vies.
Het is goed geweest dat ik een lang gedeelte van de weg ben gegaan zonder te weten wat ik precies deed. Voor mijn ge- | |
| |
voel
dwaalde ik gewoon rond. Ik ben alle steegjes ingegaan, ik ben overal tegen blinde muren aangelopen, totdat ik wist: ik kan niet in deze sfeer blijven. De Gītā stelt me in staat verder te gaan, verder te transcenderen. Dan kom je er steeds verder bovenuit.
De confrontatie met je vroegere werk beviel je wel, zo te merken.
Ik kan nog wel de bekoring ondergaan van de sfeer van illusie waarin ik vertoefd heb. Ik ben op dit moment nog lang geen zuivere toegewijde van Krishna. Jullie bezoek is eigenlijk ontzettend slecht voor me, vanuit het standpunt van yoga bezien. Want jullie dwingen me door al die vragen me weer in te leven in de sferen die ik door mijn yoga probeer te verlaten. Ik weer dat af door er steeds Krishna bij te betrekken. Dan kan het wel, ik heb nu genoeg geestelijk bewustzijn om dit gesprek zonder kleerscheuren te doorstaan. Ik weet nu dat al deze dingen op schijn berusten, dat je er een kleine kick uit kunt halen, maar dan heb je het gehad. Dan wacht je op de volgende, van kick tot kick. Maar als je je concentreert op de ziel, dan verliezen die kicken hun belang. Mijn geluk neemt steeds toe, af en toe wel een kleine terugval, maar nooit meer naar de bodem. En als ik even terugglij weet ik precies wat ik moet doen: de mantra chanten: Hare Krishna, Hare Krishna, Krishna Krishna, Hare Hare. Hare Rama, Hare Rama, Rama Rama, Hare Hare. Maar af en toe betrap ik me er wel op dat ik met een zekere smaak terugkijk op de dingen die ik gedaan heb. Dan denk ik: pas op, je bent weer Hendrik van Teylingen.
Van Hayeshvara Das (Hendrik van Teylingen) verscheen in 1979 Sonnetten voor tussen de middag (C.J. Aarts).
|
|