'"En nog enige boeken van weinig waarde". Boeken in Haagse boedelinventarissen halverwege de 18e eeuw.'
(1994)–José de Kruif– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
José de Kruif‘En nog enige boeken van weinig waarde’. Boeken in Haagse boedelinventarissen halverwege de 18e eeuwGa naar voetnoot1 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Inleiding: thesen en bronnenOnderzoek naar leesgedrag in de 20e eeuw is uiterst moeilijk. Via enquêtes wordt geprobeerd na te gaan wat ieders leesgewoonten zijn om deze gewoonten vervolgens te koppelen aan andere kenmerken van groepen mensen zoals beroep en opleiding. Onderzoek naar leesgedrag van onze voorouders is wellicht nog moeilijker. Enquêtes houden is uit de aard der zaak onmogelijk, we moeten het hebben van het maar al te vaak gebrekkige materiaal dat de overgeleverde bronnen bieden. Toch is onderzoek naar leesgedrag in het verleden voor elke historicus de moeite waard. De uitkomsten ervan kunnen gegevens leveren over de mate en de aard van cultuurdeelname van diverse bevolkingsgroepen, de aard van het onderwijs en onderwijsdeelname, de vaardigheden van allerlei beroepsbeoefenaren, de verspreiding van politiek gedachtengoed enzovoort. De enige algemene these over vroeg-modern leesgedrag is die van R. Engelsing. Deze stelde dat in Duitsland in de periode 1750-1800 een ‘leesrevolutie’ zou hebben plaatsgevonden. Met de term leesrevolutie wordt de overgang van intensief naar extensief lezen aangeduid. Intensief lezen is herhalend lezen, waarbij dezelfde veelal stichtelijke teksten steeds opnieuw geconsumeerd worden door ze hardop (voor) te lezen en te memoriseren. Extensief lezen is het eenmalig kennisnemen van een groter aantal, voortdurend nieuwe werken, vooral periodieken en romans.Ga naar voetnoot2 Engelsing stelde dat in het 18e-eeuwse Duitsland beide vormen van lezen naast elkaar werden beoefend, maar dat uiteindelijk het extensieve lezen de overhand kreeg, zij het niet steeds voor elke groep in hetzelfde tempo. Waar intensief lezen wel bleef voortbestaan, zou het verschoven zijn naar andere genres. Engelsing baseerde zijn these onder andere op het fenomeen van het in de 18e eeuw overal groeiende titelaanbod dat bovendien steeds meer seculier van aard werd. Op zijn stelling is van veel kanten kritiek gekomen. Franse onderzoekers wezen op de afwezigheid van intensief bijbellezen onder katholieken en Robert Darnton voerde een lezer op die intensief en extensief leesgedrag in een persoon verenigde en voor zijn intensieve leesbehoeften bovendien Rousseau gebruikte in plaats van de Bijbel.Ga naar voetnoot3 Voor wat betreft de Nederlandse situatie zijn eveneens de nodige ontwikkelingen gesignaleerd. Deze hebben echter vooral betrekking op de boekproduktie en bovendien op de tweede helft van de 18e eeuw en het begin van de 19e eeuw. Het titelaanbod zou ook ten onzen lande in de loop van de 18e eeuw enorm uitgebreid zijn. Daarnaast wordt veel verwezen naar een toenemende verfransing. Het Frans verving het Latijn als lingua franca van de geletterde elite (veel tijdgenoten fulmineerden overigens hevig tegen deze veronachtzaming van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eigen moedertaal). Ook zou bij ons de tweede helft van de 18e eeuw de periode zijn van de opkomst van de roman, de spectatortijdschriften, populair wetenschappelijke werkjes en het burgerlijk drama als nieuwe genres. De stichtelijke lectuur zou vervangen zijn door meer wereldlijk-moraliserende. De opkomst van deze nieuwe genres werd gedragen door een zich uitbreidende en zich emanciperende burgerij als opkomende klasse. Ook aan dit beeld van een groeiende middenklasse waarvan de (nieuwe) leden steeds meer en gevarieerder gingen lezen is inmiddels weer afbreuk gedaan. Onderzoek naar laat 18e-eeuwse en vroeg 19e-eeuwse boekhandelsadministraties wees uit dat kleine groepen, die traditioneel toch al veel en extensief lazen, dat in nog grotere mate gingen doen. Een tweede brede groep las een beperkt vertrouwd repertoire en bleef hieraan vasthouden. Nauwelijks of niet lezenden volhardden hoogstwaarschijnlijk in deze gewoonte. Het ‘nieuwe lezerspubliek’ bleef waarschijnlijk tot ver in de 19e eeuw beperkt van omvang.Ga naar voetnoot4 Over de Nederlandse boekenconsumptie van vóór 1750 is in feite niet zoveel bekend. De weinige inmiddels wel bekende gegevens duiden op het al veel eerder voorkomen van extensief leesgedrag. Ook dan gaat het niet zozeer om uitbreiding van het lezerspubliek - er kwamen niet zozeer veel nieuwe lezers bij -, maar degenen die toch al lazen zouden meer lectuur zijn gaan consumeren.Ga naar voetnoot5 De voor de Republiek door diverse auteurs gesignaleerde ontwikkelingen zijn vooral ontleend aan gegevens over boekproduktie en, in het geval van boekhandelsadministraties, aan verkoopgegevens van individuele boekhandelaren. Over de 18e-eeuwse boekenconsumptie in Nederlandse steden, zeker die van vóór 1750, is zeer weinig onderzoek voorhanden. Waarschijnlijk is dit voor een groot deel te wijten aan gebrek aan bronnen en aan de bewerkelijkheid van het bronnenmateriaal dat wel beschikbaar is. Er zijn in principe twee wegen die naar het boekenconsumerend publiek leiden wanneer het om boekhistorisch onderzoek gaat. De eerste is bestudering van de aangeboden teksten zelf. Uit voorwoorden, recensies en de uitvoering van het boek kan eventueel de ‘geïntendeerde lezer’ gereconstrueerd worden, het publiek waarvoor de uitgever zijn werk bedoeld heeft. De tweede weg, onderzoek naar de ‘reële’ lezer, dat wil zeggen het publiek dat uiteindelijk kennis nam van het werk, is in de eerste plaats mogelijk door de administraties van de boekhandels en bibliotheken te bestuderen. Voor de 18e-eeuwse Republiek zijn bijzonder weinig van dit soort bronnen voorhanden: van 18e-eeuwse bibliotheken zijn voor zover ik weet geen gegevens van lezers bewaard gebleven, en er zijn slechts drie boekhandelsarchieven bekend waaruit ook de kopers en de titels die zij kochten te herleiden zijn. Daarnaast zijn er intekenlijsten, die echter maar een zeer klein gedeelte van het totaal van het titelaanbod betreffen.Ga naar voetnoot6 Inventarisatie van de voorraad van boekhandelaren en leesbibliotheken is in sommige gevallen mogelijk, maar kan voor de consumptie niet meer opleveren dan een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
indicatie, omdat niet duidelijk is wie de genoemde titels gekocht of geleend hebben. Huishoudboekjes en dagboeken van particulieren zijn, net als complete boekhandelsadministraties, te dun gezaaid om uitkomst te kunnen bieden. Een laatste mogelijkheid om onderzoek naar de reële lezer te verrichten bieden de boektitels die worden vermeld in boedelinventarissen van particulieren. Ook aan deze bron kleven de nodige bezwaren. Aanwezigheid van een titel betekent immers niet dat deze ook gelezen is. Daarnaast zijn inventarissen vaak onvolledig, want veel notarissen vermeldden alleen de boeken die enige geldwaarde vertegenwoordigden. Het doel van een boedelinventaris was uiteindelijk altijd het in geld waarderen van het nagelatene. Van boeken van weinig waarde werden geen titels vermeld en als een grote collectie geveild zou gaan worden, werd eveneens veelal de vermelding van de titels achterwege gelaten. Wel noteerde de notaris in dit soort gevallen dat er boeken aanwezig waren. Ook over de herkomst van het boekenbezit staat in een inventaris niets vermeld, zodat nooit zeker is of de bezitter het werk ook zelf aangeschaft had. Boedelinventarissen hebben echter wel het grote voordeel dat ze in ruime mate voorhanden zijn, zodat het boekenbezit van grote groepen mensen via deze bron in beeld gebracht kan worden. In Frankrijk is dan ook uitgebreid onderzoek verricht naar boekenbezit in boedelinventarissen in diverse steden en op het platteland.Ga naar voetnoot7 Voor Nederland is zulk onderzoek vrijwel niet gedaan; er zijn alleen wat losse gegevens ‘meegenomen’ in onderzoeken naar de materiële cultuur in het algemeen.Ga naar voetnoot8 Het in boedels opgesomde boekenbezit kan worden beschouwd als het minimum van de hoeveelheid boeken waarmee de bezitters van de boedels in ieder geval in aanraking geweest zijn. Hoewel vanwege het hiervoor aangehaalde probleem van de taxatiefunctie van de notaris alleen het duurdere segment van de markt vertegenwoordigd is, kan in ieder geval voor dit deel van de markt gereconstrueerd worden naar welke genres de voorkeur van een deel van het publiek uitging en of hier verschuivingen in optraden. Ten slotte is in ieder geval na te gaan welke groepen überhaupt boeken in huis hadden. Vanwege deze voordelen van de boedelinventarissen als bron is inmiddels een onderzoek naar Haagse boedelinventarissen uit de 18e eeuw van start gegaan. Deze bijdrage is gebaseerd op de eerste resultaten van dat onderzoek. Het betreft hier ‘werk in uitvoering’, dat wil zeggen dat hier de eerste resultaten van dit onderzoek gepresenteerd worden. Juist omdat voor de Nederlandse situatie zo weinig bekend is over de periode vóór 1750, werd om te beginnen een a-selecte steekproef genomen uit de Haagse boedelinventarissen uit de periode 1750-1760. Het in de boedelbeschrijvingen opgesomde boekenbezit geeft een eindsituatie weer, immers de boeken zijn in de periode ervoor door de erflater verworven. Het onderzoek naar het Haagse boekenbezit richt zich met name op de vraag welke genres aanwezig waren in het bezit van de diverse sociale groepen, en op de implicaties van deze bevindingen voor het leesgedrag in de periode tot 1760. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toon mij uw boeken en ik zal u zeggen wie gij zijtDoor de aanwezigheid van het hof en overheidslichamen had Den Haag relatief veel rijke inwoners. De functie van de stad als regeringszetel had een aanzuigende werking op diplomaten, kooplieden en kunstenaars. Voor deze potentiële klanten waren de mogelijkheden om zich in het 18e-eeuwse Den Haag een boek aan te schaffen ruim voorhanden. Volgens een belastingbron uit 1742 telde Den Haag in dat jaar minstens negenendertig boekhandelaren.Ga naar voetnoot9 Wie de advertenties in de couranten uit deze periode bekijkt, ziet dat in andere steden uitgegeven titels bij diverse Haagse boekhandelaren gekocht konden worden. Uit het klantenboek van de boekhandelaar Pieter van Cleef is bekend dat het heel gewoon was ook in het buitenland uitgegeven titels via een lokale boekhandelaar te bestellen. Regelmatig ook werden veilingen gehouden van particuliere collecties en van boekhandelsvoorraden.Ga naar voetnoot10
Er waren in deze periode zo'n honderdvijftig Haagse notarissen werkzaam. Hun akten worden bewaard in het Haagse gemeentearchief. Uit de in deze akten aanwezige boedelinventarissen is een steekproef van ruim tweehonderd boedels genomen.Ga naar voetnoot11 Van iedere boedel is nagegaan of er boeken vermeld werden en, indien mogelijk, om welke titels het ging. De titels werden in een later stadium inhoudelijk gecategoriseerd naar genre. Gekeken werd, of de erflater schulden had bij een van de boekhandelaren in de stad, bijvoorbeeld voor een lopend krantenabonnement. Tevens werden gegevens als beroep, burgerlijke staat, aanwezigheid van lees- en schrijfbenodigdheden en dergelijke genoteerd. Een laatste belangrijk gegeven was de relatieve rijkdom van de erflater. Het combineren van beroep en welstandsklasse levert informatie over de sociale status van de betreffende boekenconsument. Het bepalen van de sociale status is altijd weer een heikele, voor veel discussie vatbare onderneming. De in deze bijdrage geleverde indeling moet dan ook niet beschouwd worden als absoluut, maar als een inschatting die op grond van de combinatie van diverse gegevens tot stand gekomen is. Voor het bepalen van de relatieve rijkdom werd in eerste instantie gekozen voor de impost op het begraven. Dit maakt de resultaten van de steekproef enigszins vergelijkbaar met eerder onderzoek naar boedelinventarissen en heeft als groot voordeel dat het hier een belasting betrof die door iedereen betaald moest worden.Ga naar voetnoot12 De impost op het begraven kende vier klassen: De hoogste eerste klasse bedroeg ƒ30,-, waarna de klassen twee, drie en vier volgden met respectievelijk ƒ15,-, ƒ6,- en ƒ3,-. Tenslotte was er de mogelijkheid pro deo begraven te worden als men aantoonbaar niets kon betalen. Aan de hand van combinaties van gegevens als beroep, betaalde impost op het begraven en de waarde van de boedel werd getracht de erflaters een plaats op de sociale ladder toe te wijzen. Hiertoe werden vijf klassen gecreëerd. Onder adel en regenten en hogere burgerklasse vallen behalve de adel ook mensen met een hoge openbare functie (burgemeester, thesaurier, diplomaat, hoge legerofficier etcetera). De hogere middenklasse wordt vertegen- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
woordigd door artsen, grotere kooplieden, predikanten en dergelijke. In de middenstand vinden we veel zelfstandig werkende ambachtslieden en kleinere zelfstandige handelaren. De smalle gemeente wordt gevormd door de loonafhankelijken en het proletariaat wordt bevolkt door iedereen zonder vast beroep (dagloners, seizoenarbeiders) die bovendien pro deo begraven werd.
Tabel 1 Impost
Geschatte sociale positie
Bronnen: Gemeentearchief 's-Gravenhage. Notarieel archief 1750-1760 bnr 372, beroepen en waarde inboedels zoals vermeld in inventarissen en Registers Impost op het Begraven.
Als één van de bezwaren van boedelinventarissen als bron wordt vaak aangevoerd dat de hogere klassen van de bevolking oververtegenwoordigd zijn. Bezitlozen hadden vaak geen erfgenamen en bij de mensen die weinig bezaten zou het opmaken van een boedel een te kostbare aangelegenheid geweest zijn.Ga naar voetnoot13 De cijfers van de steekproef in ogenschouw nemend, lijkt deze vertekening toch mee te vallen. Weliswaar is er een ruim aandeel van de groep die in de hoogste begrafenisklasse valt, maar de vierde klasse is samen met de pro deo groep eveneens ruim vertegenwoordigd. Wanneer we bedenken dat pro deo begraven worden vaak tot elke prijs vermeden werd, dan kan gesteld worden dat ook de lagere klassen wel degelijk in de groep eigenaren van de boedels vertegenwoordigd zijn. In hoeverre de imposten van de boedels werkelijk afwijken van de imposten die in het algemeen door de Haagse bevolking betaald werden, moet nog worden nagegaan. De bevolkingssamenstelling van Den Haag doet op voorhand het vermoeden rijzen dat in deze gemeente wellicht gemiddeld hogere imposten betaald werden dan elders. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een bijbel met silvere slootenDe Haagse notarissen maakten relatief veel werk van hun boedelbeschrijvingen als het om boeken ging. Hoewel zinsneden zoals de titel van dit artikel veelvuldig voorkwamen, werden van veel collecties toch ook lange lijsten titels verstrekt. In een derde deel van de gevallen werd bovendien het jaar van uitgave vermeld. Van 425 titels weten we de waarde die het boek volgens de notaris had. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoe zag zo'n inventaris er nu uit? Enkele representatieve voorbeelden kunnen wellicht verduidelijken wat de lezer zich bij deze bron moet voorstellen. Op 10 december 1753 overleed Adriana Brackmans, dienstmeid, ten huize van haar werkgever. Adriana werd begraven in de vierde, dus laagste nog betaalde impostklasse. De inventaris van de kamer, die ze bij haar werkgever bewoonde, werd opgemaakt en daarbij werd ook haar boekenbezit genoteerd. Ze bezat 1 bijbel, 2 avondmaalboekjes, 1 nieuw testamentje, 1 Kort begrip der catechismus door Knibbe en 2 kleine, door de notaris niet gespecificeerde boekjes. Pieter Nieuwenhuyzen overleed op 25 november 1754, hij had een kruideniersnegotie en werd eveneens begraven in de vierde klasse. Nieuwenhuyzen's enige boekenbezit was de Bijbel. Een op zesentachtigjarige leeftijd overleden meesterkleermaker bezat 15 boeken. Twee bijbels waarvan een in rusleer en op een lessenaar, een historie der martelaren, en als verdere titels: Practijck der notarissen, Institutie van het Italiaans boekhouden, Nederlandse Historie, de Practijcke der Godzaligheid en dan nog zeven niet verder gespecificeerde boeken ‘over de cijfferkonst’. Abraham Iagering overleed op dertigjarige leeftijd en werd als commies van ‘Haare Hoogmogenden van Gelderland’ eerste klasse begraven. Zijn bibliotheek bestond uit tenminste 55 boeken. Zesentwintig daarvan waren theologische, stichtelijke werkjes, zoals Ridderus' Bloedspiegel, van der Hagens Boet en Beedendaags predicatien en Knibbe's boek over de catechismus. Hij bezat drie toneelstukken waarvan een van Vondel, een reisbeschrijving, vijf geschiedenisboeken, drie boeken over bestuurlijke zaken en Cats' Minne en Zinnebeelden. Tien boeken waren volgens de notaris zo weinig waard dat het de moeite niet loonde de titels te noteren. Ondanks de diversiteit en wisselende kwaliteit van de gegevens bleek het mogelijk een redelijke schatting te maken van de verspreiding van het boek in de onderzochte huishoudens. In 19 procent van de inventarissen staat geen enkel boek vermeld. De rest van de huishoudens had in ieder geval één of meer boeken in huis. De verdeling van de boeken over de boedels is als volgt: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit de verdeling is, zonder dat titels bekend zijn, al een patroon af te lezen: veel mensen bezaten weinig boeken en weinig mensen bezaten veel boeken. De groep die tien of minder boeken bezit is zeer groot. Grotere verzamelingen zijn gelijkmatiger over de populatie verdeeld. Dit patroon is misschien voor een deel te verklaren uit de prijs van boeken. Die prijs werd voornamelijk bepaald door de min of meer vaste prijs van papier. De gemiddelde waarde van de boeken waarvan dit gegeven vermeld was, bedroeg ƒ3,58. De prijzen liepen echter sterk uiteen. Het goedkoopste boek was een stuiver waard, het duurste kon volgens de notaris wel op ƒ102,- geschat worden. Uiteraard hing de prijs ook samen met de uitvoering van een boek: in duur leder gebonden folianten moesten meer kosten dan octavo's met een zo goedkoop mogelijke band. Tussen de diverse genres bestonden geen grote verschillen in spreiding en verdeling van de gemiddelde prijzen. Alleen het genre literatuur sprong er iets ‘goedkoper’ uit dan de rest, hier vielen meer boeken in de prijsklasse tot dertig cent. De relatieve prijs van boeken is moeilijk te bepalen maar enige vergelijking om een idee te krijgen is wel mogelijk. In de Haagse boedels zijn betaalde kostgelden gevonden die variëren van ƒ3,50 per week tot ƒ6,- per week. Het ‘betere’, dat wil zeggen meer degelijk uitgevoerde boek waarvan de titel in een boedel vermeld zal worden, was relatief duur. In huidige guldens, uitgaande van een week levensonderhoud volgens de bijstandsnorm, lag deze gemiddelde prijs ergens tussen de ƒ200 en ƒ250,-. Het goedkopere boek was dan altijd nog een halve dag levensonderhoud waard, om over het duurste van ƒ102,- maar te zwijgen. Deze relatief hoge prijs van boeken vormt wellicht deels een verklaring voor het grote aandeel van de groep die minder dan tien boeken bezit. De aanwezigheid van boeken in een boedel hangt wel enigszins samen met de sociale positie en de betaalde impost op het begraven, maar die samenhang is niet noodzakelijk. In de hoogste klasse van adel en regenten hebben negen huishoudens van de vijfendertig niet meer dan tien boeken in huis. Eén huishouden van deze klasse had zelfs geen enkel boek. Wel bevonden zich in deze groep de enige twee boedels met meer dan tweehonderd boeken. De meeste huishoudens zonder boeken vielen inderdaad, volgens de verwachting die door de gemiddelde prijs gewekt wordt, in de smalle gemeente en het proletariaat. Maar binnen de smalle gemeente, toch de een na laagste klasse, zijn nog drie bibliotheken met meer dan honderd boeken aanwezig. Met andere woorden: de kans dat een grotere collectie wordt aangetroffen, stijgt met de hoogte van de sociale klasse. Tegelijk zijn binnen alle klassen, behalve het proletariaat, uitzonderingen op deze regel te vinden, die te denken geven. Behalve een indeling van de erflaters in belasting en sociale klasse, werd ook een indeling van de titels in categorieën beproefd. Dit was niet alleen zinvol om de verdeling van genres in het boekenbezit na te kunnen gaan, maar ook noodzakelijk om enigszins orde te scheppen in de brij van gegevens die 204 boedels opleveren waarin 2652 titels genoemd worden. Er werd onderscheid aangebracht in tien hoofdgenres als volgt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Grafiek 2 toont de verdeling van de diverse genres over de boedels, waarbij een indeling is gemaakt naar grootte van de collectie boeken en naar sociale klasse. De overweldigende hoeveelheid theologie in alle collecties is het eerste dat uit dit overzicht naar voren komt. Inventarisatie van de genoteerde titels leverde de Bijbel op als absolute ‘bestseller’, overigens op de voet gevolgd door psalm- en gezangboeken. Vrijwel alle huishoudens bezaten één en vaak meer bijbels. Grotere bijbels lagen vaak op een lessenaar in de ruimte waar ook de maaltijden gebruikt werden. Kleinere bijbels waren vaak kostbaar van uitvoering, met koperen, zilveren en soms zelfs gouden sloten en hoeken. Kennelijk dienden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de duur uitgevoerde zakbijbels ook als statussymbool en werden de grotere bijbels ingezet voor intensief leesgedrag. De plaats van de folio bijbels duidt op dagelijks hardop voorlezen, wellicht na de gezamenlijke maaltijd. Daarnaast zijn de stichtelijke werken, te lezen naast de Bijbel, in grote hoeveelheden aanwezig. Auteurs als Ridderus en Lampe met stichtende titels als Daagelijcksce huyscatechesatie en De verborgentheit van het genaade-verbondt waren binnen deze categorie ruim vertegenwoordigd. Het grote aantal catechismussen, praktisch-religieus gerichte werken, prekenbundels en dergelijke leende zich door zijn aard ook voor intensief, dagelijks gebruik, dat wil zeggen het steeds opnieuw herlezen van dezelfde stof. Een opvallend gegeven is dat in de huishoudens met minder dan tien boeken het boekenbezit vrijwel uitsluitend bestaat uit religieuze lectuur. Kennelijk had dit genre de eerste prioriteit bij aanschaf van duurdere boeken. Pas wanneer het aantal aanwezige boeken boven de tien uitstijgt, zien we andere genres verschijnen. Bij het optreden van dit fenomeen is de rol van de sociale klasse minder bepalend dan het totale boekenbezit. Eerst boven de ‘drempel’ van elf boeken verschijnen naast theologie andere genres in de inventarissen. De gedeeltelijke vervanging van het aandeel van theologie door andere categorieën neemt bovendien toe met de omvang van het boekenbezit. ‘Toon mij uw boeken en ik zal u zeggen wie gij zijt’, gaat hier in ieder geval voor de plaats die men inneemt op de maatschappelijke ladder niet op, tenzij men tot de absolute onderlaag van het proletariaat behoorde. Theologie komt in alle collecties voor en het belang ervan in de totale collectie neemt af met de toename van de omvang van de collectie, niet met de hoogte van de sociale klasse. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Allerzeldzaamste en verwonderlykste gebeurtenissenGeschiedenis/geografie verschijnt als genre zodra het boekenbezit boven de elf boeken uitstijgt. Dit hoofdgenre is verder onderverdeeld in geschiedenis/kerkgeschiedenis, geografie en reisbeschrijvingen en ten slotte atlassen en kaarten. Geschiedenis kwam in alle boedels twee maal zoveel voor als geografie en reisbeschrijvingen. Vooral vaderlandse geschiedenis had de belangstelling, veel huishoudens hadden boeken over de tachtigjarige oorlog, en ook biografieën over vorstelijke personen waren populair. Het aandeel van geografie en reisbeschrijvingen neemt weer toe met de omvang van de collectie. In collecties tot twintig boeken zijn enige geschiedeniswerken te vinden, maar men heeft hier geen geografie. Vanaf collecties van vijftig boeken begint dit genre een rol te spelen. Hier zijn het vooral de reisbeschrijvingen, liefst over verre gewesten, die kennelijk de voorkeur van de lezers hadden. De zeer dure atlassen kwamen alleen voor in twee zeer grote collecties van kapitaalkrachtigen. Verder ‘inzoomen’ op het genre literatuur levert ook binnen deze categorie weer de nodige voorkeuren op. Hier wordt binnen alle klassen in de eerste plaats de voorkeur gegeven aan romans en verhalen. Literaire verhandelingen, overige kunsten en muziek komen weinig voor. In elke sociale klasse daarentegen maken romans en verhalen ongeveer de helft van het literatuurbezit uit. Andere categorieën die wat beter vertegenwoordigd zijn, zijn poëzie en klassieken. Hier valt wel een ‘standsverschil’ waar te nemen: met name bij de hogere klassen neemt het belang van poëzie en klassieken af ten gunste van toneel. Voor de lagere klassen, middenstand en smalle gemeente geldt dat de voorkeur voor literaire genres onafhankelijk is van de omvang van de bibliotheek. Bij de hogere klassen daarentegen is dat duidelijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet het geval: hoe groter de omvang van de collectie, hoe lager het percentage poëzie en klassieken is dat wordt aangetroffen en hoe hoger het percentage romans. Toneel is echter een genre waarvan het aandeel onafhankelijk is van de omvang van de totale collectie; dit genre wordt uitsluitend in de hoogste klasse aangetroffen. Voor alle literaire genres geldt, dat de lezer beter niet kan uitgaan van de 20e-eeuwse canon. Zeker, sommigen hebben Vondels toneel, anderen bezitten Voltaire en een enkele keer werd Molière aangetroffen. De overgrote meerderheid van de romans en verhalen kon echter teruggevonden worden in Buisman's handboek over populair Nederlands proza.Ga naar voetnoot14 Het betrof dan titels als: De vrouwelijke soldaat of de verbazende levensgevallen van Anna Snell. Behelzende een getrouw en oprecht verhaal van de allerzeldzaamste en verwonderlykste gebeurtenissen de gemelde heldin wedervaren, die eerst door haren Man verlaten zynde, de Engelsche kroon allereerst als soldaat... en Het koddig en vermakelyk Leven van Louwtje van Zevenhuizen, of het Schermschool der Huislieden. Verhalen die meer gericht lijken op ontspanning en vermaak dan op fijnzinnig kunstgenot. Het genre algemeen, waaronder naslagwerken, woordenboeken, encyclopedieën en praktische zedenkunde vallen, wordt in alle collecties als vast onderdeel aangetroffen, zij het in kleine hoeveelheden. De werken van Jacob Cats zijn, vanwege het praktisch moraliserende karakter, voorlopig bij dit genre ingedeeld. ‘Vast staat het, dat er in ons land geen schrijver geweest is, wiens werken zo menigvuldig verspreid en gelezen zijn als die van Cats. Cats vertegenwoordigde den Hollandschen mensch op en top. Hij was vleesch van ons vleesch, hij was karakter van ons karakter, hij stond niet naast, niet buiten ons, hij was ons zelf’, schreef A.C. Kruseman over deze auteur.Ga naar voetnoot15 B. van Selm meldt over Cats dat deze reeds in de tweede helft van de 17e eeuw aan heel wat Nederlandse huishoudens, ook die van ‘schamele en gemene luyden’ verkocht moet zijn.Ga naar voetnoot16 Echter, al in 1732 merkte Justus van Effen op dat Cats in deze periode algemeen geminacht werd, terwijl in 1790 Rhynvis Feith schreef dat Cats alleen nog gelezen werd door ‘'t plompe gemeen’.Ga naar voetnoot17 Het is opmerkelijk dat het werk van Jacob Cats in de boedels binnen alle klassen, van hoog tot laag, nog aangetroffen wordt. Cats komt van alle niet-stichtelijke auteurs verreweg het meest frequent in de Haagse boedels voor. De opmerking van Van Selm lijkt ook voor het midden van de 18e eeuw nog op te gaan. Behalve Cats was ook de almanak, verkrijgbaar in alle soorten en maten, binnen alle klassen vertegenwoordigd. Standsverschil is hier, net als bij de bijbels, alleen waar te nemen aan de uitvoering van het werk. Eenvoudiger lieden hadden logischerwijze geen zilveren hoeken en sloten aan hun almanak. De overige categorieën, zoals filosofie en natuurwetenschappen, zijn in alle collecties en klassen verwaarloosbaar als genre. Rechten/politiek en bestuur vormt de enige categorie waarbinnen de context van Den Haag als regeringsstad enigszins tot uiting komt. Een aantal diplomaten en hoffunctionarissen had op dit gebied de nodige vakliteratuur in huis, vooral over actuele buitenlandse politieke kwesties. Kinderboeken ten slotte, werden niet aangetroffen. Pas rond de jaren tachtig van de 18e | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 1. Titelpagina en titelprent van de Vrouwelijke soldaat (Amsterdam, Gerrit de Groot, 1750).
eeuw zou er een uitgebreid corpus kinderliteratuur op de markt komen.Ga naar voetnoot18 Rond 1750 had niemand een kinderboek in huis. De enige lectuur speciaal voor kinderen die werd genoteerd, waren twee kinderbijbels. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Leeftijd en taalVan een deel van het totaal aan titels noteerden de notarissen het jaar van uitgave. Hier was geen patroon in te ontwaren, het is niet duidelijk waarom de notarissen de ene keer wel jaar en plaats van uitgave noteerden en de andere keer niet. De ‘fysieke ouderdom’, dat wil zeggen de periode tussen jaar van uitgave en het moment van het opmaken van de boedel, was als volgt onder deze boeken verdeeld:
In iets meer dan de helft van de gevallen werd de titel in de 17e eeuw uitgegeven. De ‘ouderdom’ was gelijkelijk verdeeld over alle genres. Deze gegevens zijn niet eenvoudig te duiden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Werden oudere uitgaven nog druk verkocht, of waren de boeken lang geleden aangeschaft en bewaard c.q. doorgegeven aan een volgende generatie? Wat hier wellicht tot uiting komt, is de geldwaarde van het door de notarissen geïnventariseerde boekenbezit. Een boek kon een kostbaar bezit zijn, zoals uit de gemiddelde prijs al bleek. Dat betekent in economisch opzicht een relatief langzame veroudering, het boek blijft lang van waarde. Of het in de winkel ligt of in huis maakt voor die trage waardevermindering niet uit. Ook inhoudelijk was in het hier geboden overzicht van het duurdere marktsegment kennelijk weinig behoefte aan het snel verkrijgen van nieuwe informatie. De theologische werken gingen lang mee, maar ook de reis-, geschiedenis- en fictieve verhalen bleven kennelijk actueel genoeg. Binnen het totaal aan boeken uit alle boedels waren welgeteld zeven Latijnse boeken te vinden. Deze taal speelde verrassend genoeg, ondanks de relatieve ouderdom van de collecties, geen rol. Wellicht is dat te wijten aan het feit dat Den Haag geen universiteitsstad was en de ‘geleerdencultuur’ derhalve elders te vinden was. Franse boeken maakten ruim een vijfde van het totaal van de titels uit. Op het eerste gezicht lijkt er inderdaad grond voor de klachten van tijdgenoten over verfransing en de these van de vervanging van het Latijn door het Frans als universele geleerdentaal. Toch is er reden voor enige twijfel aan deze op het eerste gezicht zo plausibele waarnemingen. Meer dan tweehonderd van de in totaal 573 Franse titels behoorden tot één zeer grote collectie, en bijna honderd andere Franse boeken blijken te behoren aan wat hoogstwaarschijnlijk Franstalige huishoudens waren van wellicht naar Nederland gevluchte Hugenoten.Ga naar voetnoot19 Uiteindelijk had elf procent van de Nederlandse huishoudens Franse boeken in huis, waarvan enkele zeer veel en de overigen één à twee Franse titels. Van brede verbreiding van Franse lectuur kan zodoende niet gesproken worden, de overgrote meerderheid van de erflaters bezat uitsluitend boeken in de eigen taal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Slot: de boedelinventaris als indicator van boekenconsumptieBoedelinventarissen hebben als bron voor de reconstructie van leesgedrag de nodige nadelen, welke in de inleiding van deze bijdrage uitgebreid aan de orde gekomen zijn. Uit het onderzoek naar ruim tweehonderd Haagse inventarissen bleek echter dat ondanks de gebreken die de bron als soort aankleven, toch wel ontwikkelingen zijn te traceren, mits een steekproef van adequate omvang genomen kan worden. Boekenbezit was in 18e-eeuws Den Haag niet voorbehouden aan de hoogste klassen, integendeel, het bezit van boeken was over alle klassen verspreid. Wel geldt: hoe kapitaalkrachtiger het individu, hoe groter de kans dat een grotere collectie aangetroffen wordt. Waarschijnlijk is dit behalve het effect van een betere opleiding ook het gevolg van de relatief hoge boekenprijs. Spreiding van boekenbezit als zodanig is vrij volledig te onderzoeken. Wanneer het gaat om de spreiding van genres krijgen we helaas uitsluitend het duurdere marktsegment te zien, omdat alleen van duurdere boeken de titels genoteerd werden. Volksboekjes, goedkope drukwerkjes, pamfletten en dergelijke blijven alle buiten beeld. Uit dit duurdere marktsegment is echter wel een algemene smaak af te leiden. Theologie was een ‘must’, iedere boekbezitter had bijbels, psalm- en gezangboeken in huis, met daarnaast enige stichtelijke werken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Afb. 2. Titelprent van Jacob Cats, Al de Werken (Amsterdam, Jan Jacobsz. Schipper, 1665).
Geschiedenis was een tweede belangrijk genre en ook romans en verhalen waren populair. Alleen bij de genres toneel, poëzie en klassieken moet de ‘algemene’ over alle klassen verspreide smaak het veld ruimen voor ‘standsverschil’. Toneel werd uitsluitend bij de hoogste klassen aangetroffen en ook geldt: hoe hoger de klasse hoe kleiner het aandeel van klassieken en poëzie binnen het genre literatuur. Vermaak met populair verhalend proza was niet voorbehouden aan lagere klassen, de 18e-eeuwse elite vermaakte zich net zo goed met dit genre als de ‘smalle gemeente’. De opkomst van de roman, het populair wetenschappelijk werk en het burgerlijk drama als nieuwe genres, eventueel gedragen door een zich uitbreidende en emanciperende burgerij is vanzelfsprekend in de hier bestudeerde Haagse boedels niet terug te vinden; toename van de consumptie van deze genres wordt immers algemeen in de tweede helft van de eeuw gesitueerd. Wel is opmerkelijk dat in de eeuw van de Verlichting de belangstelling voor wetenschappen en filosofie zo gering was. Dit kan samenhangen met de aard van de bron. Boedelinventarissen vormen een zeer late afspiegeling van de boekproduktie, want veel titels blijken van een relatief oude uitgavedatum. Alle genres hadden bovendien een ongeveer gelijke ‘gemiddelde leeftijd’, hetgeen een statisch beeld oplevert als het gaat om de opkomst van ‘nieuwe genres’.
Geen enkel genre was duidelijk ‘jonger’ dan een van de andere. Het geplande onderzoek naar de Haagse inventarissen in andere perioden, waarbij ontwikkelingen in de tijd beter te traceren zullen zijn, levert wellicht een minder statisch beeld op van de literatuurconsumptie. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een vergelijking met soortgelijk onderzoek in andere grote Nederlandse steden is bij gebrek aan geschikte studies niet goed mogelijk. Wel concludeerde Piet Visser dat het werk van Schabaelje, een doopsgezinde religieuze auteur, in Friese boedelinventarissen ook in eenvoudige huishoudens aangetroffen werd.Ga naar voetnoot20 Vergelijking met Franse gegevens levert wel wat overeenkomsten op. Daniel Roche concludeerde voor Parijs dat de kans om een grote collectie boeken in een boedel aan te treffen, stijgt met de hoogte van de sociale klasse, maar dat dit fenomeen doorkruist wordt door de individuele welvaartsverschillen binnen de standen. In Parijs steeg het aandeel boekenbezitters eveneens met de rijkdom van het individu ongeacht de ‘stand’ waartoe men behoorde. Voorts werden in de bibliotheken van de stedelijke adel in Frankrijk rond 1757 vooral de volgende genres aangetroffen, in volgorde van hun aandeel in het totaal: theologie 36%, literatuur 24%, geschiedenis 21% en klassieken 13%. Binnen de overige groepen van de hogere klassen varieerde het aandeel van deze genres, maar Roche constateert onder andere een ‘shared taste for history’, hoewel het aandeel van geschiedenisboeken in de boekproduktie als geheel nooit boven de twintig procent kwam. Het aandeel theologie in de collecties liep achteruit ten gunste van literatuur en geschiedenis terwijl wetenschappen en kunsten weinig belangstelling genoten.Ga naar voetnoot21 De bevindingen van Roche in de door hem onderzochte periode 1660-1780 wijken niet extreem af van het Haagse patroon. In de periode 1750-1760 zien we vervanging van stichtelijke literatuur door wereldlijkermoraliserende alleen optreden als de omvang van de boekencollectie toeneemt. Potentiële klanten van wereldlijke lectuur bevinden zich onder alle klassen, mits de wil en het geld maar voorradig zijn om er een collectie van enige omvang op na te houden. Adepten van nieuwe genres moeten waarschijnlijk eerder gezocht worden onder de leeshongerigen dan onder lieden van een bepaalde sociale klasse. Intensief en extensief leesgedrag lijken in deze periode naast elkaar te existeren. Zekerheid hierover is niet echt te verkrijgen, we kunnen alleen aan de hand van schaars overgeleverde egodocumenten zoals dagboeken iets zeggen over het werkelijke leesgedrag van de 18e-eeuwse Nederlanders. Wel geldt dat uitsluitend intensief leesgedrag onwaarschijnlijker wordt met het toenemen van de grootte van de collecties. Iedereen heeft lectuur die zich leent voor intensief leesgedrag in huis, maar zodra er een collectie van enige omvang is, vinden we ook lectuur die zich goed leent voor extensief leesgedrag. Een eventuele overgang naar een groter aandeel van het extensief leesgedrag valt eveneens alleen aan te tonen via verdergaand onderzoek naar de inventarissen, die ondanks de bezwaren een waardevolle bron blijken te vormen voor onderzoek naar boekenbezit in het verleden. |
|