Huiselijke poëzie(1999)–Ellen Krol– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende H. Tollens Cz. De algemene bededag (2 december 1832) De koning sprak: het klokgebom roept Neêrland naar Gods heiligdom: de koning wil de handen vouwen. Wij gaan op 't horen van zijn stem ten tempel en ten strijd voor hem met even ongeschokt vertrouwen. 't Gewoel hield op. De stad en 't veld, paleis en stulp is leeggesneld; de kerk omvat de duizendtallen. Wat schouwspel is zo schoon als dit? [pagina 144] [p. 144] Het leger knielt, de raadzaal bidt; de koning knielt en bidt met allen. De nood klom hoog: 't werd biddenstijd! Wel schaarden we ons vereend ten strijd, en wapentuig en vaandel zwieren; maar, tarten we ook gevaar en dood, de koning wil een Bondgenoot, die borg kan staan voor 't zegevieren. Tot Hem het eerst, tot Hem alleen leidt, broedren! ons de koning heen; zijn roepstem heft zich uit ons midden. Hoor, God der vaadren! hoor hem aan! Hij ging ons voor met pal te staan, hij gaat ons voor met U te bidden. Ja, buigen we in 't gebed ons neer! Geen stalen harnas schut zozeer, zo krachtig strijdt geen heldendegen! Gij, horden, die ons tegenvaart! Wij stellen niet alleen u 't zwaard- maar zwaarden en gebeden tegen. Snelt aan, verhit op roof en buit! Wij hebben 't voorrecht u vooruit dat de Almacht aan 't gebed wil schenken; dat schild is ons, 't is ons alleen! Gij bidt niet, rechtvertrappers! neen! Het onrecht durft aan God niet denken. Wij smeken, voor uw troon gebukt, geen lauwren met het zwaard geplukt, geen bloedige eerkroon om de slapen: [pagina 145] [p. 145] voor wet en recht - voor uw gebod- voor orde en tucht, rechtvaardig God! Omgorden we in uw naam het wapen. Wij zwaaien leus noch oproervaan voor de oppermacht van de onderdaan, met volken die hun vorst regeren; maar werpen ons met goed en bloed ten rotsdam op aan elke vloed die Neêrlands grondvest om wil keren. Wij plundren vriend en nabuur niet, maar vorderen wat ons 't erfrecht liet en 't eerlijk zweet der voorgeslachten: de grond, door hen uit zee gehaald, de vrijheid, met hun bloed betaald- geen vrijheid, die ons vreemden brachten! Voor zulk een recht, voor dat bezit durft Neêrland, dat in 't wapen bidt, uw hulpe, God des vredes! vragen; en op wat bloed de kamp moog staan, o, reken hun alleen het aan, die Neêrland tot de worstling dagen. Ten strijde nu! ter worstling voort! God heeft ons roepen aangehoord: ten kampstrijd nu naar veld en wallen! Wat kreunen we ons aan tal en kracht? Gods macht alleen is overmacht: Zijn adem gaat - en legers vallen. Zijn arm alleen is onverkort: waar 't elders ook betwijfeld wordt, [pagina 146] [p. 146] wij weten op wie wij vertrouwen! De springvloed wast, de noodklok luidt: ‘Wij zinken, Heer!’ zo roepen we uit... Hij wenkt, en Neêrland is behouên. Ter heervaart op! Gods gunst gaat mee! Zij daalde op onzer vaadren beê, zij staat hun kindren weer opzijde! Ten strijd vanuit Gods tempelkoor! De koning ging ter kerke voor; zijn zonen gaan ons voor ten strijde! Waait uit, waait uit dan, vaan en vlag! En blijve, o God! deez' bededag gezegend tot de laatste neven; en zegg' geslacht aan nageslacht vat uitkomst weer uw wondermacht aan 't biddend Neêrland heeft gegeven! Vorige Volgende