Ram eet kwie-kwie

[p. 1]

[Ram eet kwie-kwie]

[p. 2]

 

ram eet kwie-kwie

 

een, twee, drie,

 

zo-veel kwie-kwie,

 

zegt ram, als hij ziet

 

wat ma op ta-fel zet,

 

naast de rijst en de kla-roen.

 

vier, vijf, zes in een schaal

 

hij telt ze al-le-maal

 

zeven, acht, negen, tien

 

kwie-kwies kan hij zien.

[p. 3]

[p. 4]

wacht, nee,

on-der de saus

schui-len er nog twee.

twaalf kwie-kwies moe-ten er zijn.

hij heeft ze zelf ge-van-gen,

sa-men met pa.

de saus is geel van ma-sa-la.

tus-sen de vis-sen drijft een pe-per

en stuk-jes soep-groen-te.

[p. 5]

[p. 6]

ram denkt terug aan de och-tend

om vier uur heeft hij zijn hen-gel ge-pakt

samen met pa is hij op weg ge-gaan

naar de zwamp.

in een ba-na-nen-blad

had hij een kluit aar-de met pie-ren.

die zijn het aas

om de vis-sen te lok-ken.

ram nam ook zijn kur-ku-ru.

dat is een vis-mand.

je spreekt het uit als koer-koe-roe.

[p. 7]

[p. 8]

zo vroeg op de dag

wil-den de vis-sen goed bij-ten.

ram keek naar zijn dob-ber.

die schoot on-der wa-ter.

trek ram, trek, riep pa

je hebt beet!

laat de vis niet gaan!

ram trok gauw zijn hen-gel op.

een kwie-kwie spar-tel-de

aan de haak.

[p. 9]

[p. 10]

ma vraagt: ram, droom je?

we gaan straks e-ten, hoor.

weet je hoe je kwie-kwie eet?

eerst zuig je op de schub-ben,

dan haal je zijn schub-ben weg.

je eet het vis-vlees tot de graat.

pas op met de graat.

de graat heeft scher-pe punten.

dan neem je de kop

en zoen je de vis.