Les 1 Een knipoog van mijn broertje
‘Jurmen, tijd om te gaan’, roept papa. Ik ren naar buiten. Wij gaan mama halen.
Met de auto rijden wij naar het ziekenhuis. Vorige week bracht papa haar daar naartoe.
Toen had mama nog een grote buik. Als we in het ziekenhuis zijn, lopen papa en ik een trap op. Wij komen in een brede gang. Bij de lift blijven wij staan. Papa drukt op een knopje. De lift gaat open. In de lift drukt hij weer op een knopje. De deuren schuiven naar elkaar toe. Langzaam gaan wij omhoog. Wanneer de lift stopt gaan de deuren weer open. Wij lopen naar twee grote witte houten deuren. Daarachter is een lange gang. Langs deze gang zijn er veel kamers. In elke kamer zijn er vrouwen met baby's. In de laatste kamer zit ze, mijn mama. Ik ren naar haar toe.
Mama zegt: ‘Dag lieve Jurmen’, en omhelst mij. Bij de wasbak was ik mijn handen met water en zeep. Daarna mag ik dichtbij de baby gaan staan. ‘Kijk’, zegt mama zachtjes, ‘dit is je broertje David.’ In een bedje op wielen ligt hij. Hij is in een blauwe deken gewikkeld. Op zijn hoofdje heeft hij een groen mutsje. Zijn oogjes zijn dicht. Ik zie een klein neusje en kleine lipjes. Ik zie kleine oortjes onder zijn mutsje. Uit het dekentje steekt hij plotseling zijn handjes. Hij heeft vijf piepkleine vingertjes aan elke hand.
Wat zijn die vingertjes mooi. Ik pak heel voorzichtig een handje vast. De tassen van mama zijn al ingepakt. Papa helpt haar in een rolstoel te gaan zitten. Een zuster legt baby David in mama's armen. Zij stoot mama in de rolstoel naar buiten. Ik mag naast de rolstoel lopen. Papa draagt mama's tassen. Wij wachten even op de lift.
Ik zeg: ‘Zijn wangetjes zijn mooi roze, mama. Mag ik hem een kusje geven?’
Mama glimlacht naar mij. ‘Geef hem maar een kusje op zijn voorhoofd’, zegt ze.
Wij stappen weer in de lift en gaan nu omlaag. Papa gaat de auto te halen.
Wij wachten op hem bij de ingang. Eén oogje van David gaat open en snel weer dicht.
Ik fluister: ‘Mama, hij piept.’ Mama lacht naar David en mij. Ze fluistert:
‘Hij maakt een knipoogje voor je.’ De zuster helpt mama instappen in de auto.
Papa rijdt naar huis. Wat ben ik toch blij om grote broer te zijn.