Les 22 Ramin valt van zijn fiets
Ramin wil naar Annie gaan. Ze woont niet ver van hem. Hij verveelt zich.
Annie heeft altijd leuke ideeën. Hij wil op de fiets gaan. Ma wil niet dat hij op de weg fietst. Toch wil hij het graag proberen. Ma is niet thuis.
Het is niet druk op de weg. Langzaam loopt hij met zijn fiets de weg op.
Hij kijkt naar rechts, hij kijkt naar links. Er komt niets aan.
Ramin stapt op de fiets en rijdt. Eerst trillen zijn knieën een beetje. Maar al gauw gaat dat over. Het gaat goed en Ramin begint te neuriën van plezier.
Hij is al in de straat van Annie. Ze woont op nummer drieëntachtig. Hij rijdt voorbij een oud en kapot huis. Er woont niemand. Het huis is een ruïne.
Net voor het huis van Annie rent een hond de straat op. Ramin belt, maar vergeet te remmen. Hij raakt de hond en valt op de grond.
Hij heeft zijn elleboog geschaafd. Het stuur van zijn fiets is krom.
Annie en haar vader zien hem aankomen. ‘Wat is er met jou gebeurd?’, vraagt Annie. ‘Ik ben zoëven gebotst met een hond,’ zegt Ramin.
De vader van Annie maakt zijn elleboog schoon met wat alcohol op een watje. Het prikt. Maar Ramin begrijpt dat het moet. Anders kan zijn schouder geïnfecteerd raken. Dan wordt de wond groter. Ramin kijkt naar het kromme stuur van zijn fiets. Wat zal moeder zeggen als ze dat ziet?
Twee puntjes op een e, u of i noemen we een trema.
Het trema verdeelt het woord in stukken. Je leest eerst het deel voor de letter met het trema en daarna de rest.
Als er bijvoorbeeld ruïne staat, zie je aan het trema dat bij de i een nieuw deel van het woord begint. Je leest u-i en niet ui.
Het trema wordt ook wel deelteken genoemd.