| |
| |
| |
9 Jean H. van Swinden 1746-1823
J. Bot en R. Muijlwijk
Jean Henri van Swinden was in zijn tijd een van de meest opvallende en bekende wetenschappers. Zijn bekendheid nu schijnt evenwel meer afgeleid van de straten die naar hem zijn genoemd dan van het gemeengoed worden van zijn wetenschappelijke prestaties. Hij werd op 8 juni 1736 in Den Haag geboren. Zijn vader, Mr. Philippus van Swinden, was advocaat aan het Hof van Holland. Zijn moeder was Marie Anne Tolozan.
Na enkele jaren lagere school kreeg hij thuis privé-lessen. Zijn vader onderwees hem in Frans en Latijn en gedurende drie jaar kreeg hij lessen in wiskunde en sterrekunde van Blassière, die een uitstekende naam had als docent en later een boekje schreef over de ‘Eerste beginselen der rekenkunde’ dat in een tijd dat het rekenen nog voornamelijk werd geleerd ‘volgens Bartjens’, uitmuntend mocht worden genoemd. De jonge Jean Henri had bijzondere belangstelling voor de wiskunde en de aardrijkskunde, maar ook voor instrumenten.
Zijn oom, Mr. Pierre Tolozan, leidde hem in in de literatuur, wat zeker zijn latere taalvaardigheid ten goede is gekomen.
In 1763 ging Van Swinden naar Leiden om er, overeenkomstig de wens van zijn vader, rechten te gaan studeren. Hij had echter meer belangstelling voor de exacte vakken en volgde dan ook naast de rechtencolleges colleges in wiskunde, natuur- en scheikunde, wijsbegeerte, fysiologie en anatomie. Een groot voorbeeld voor hem was de wiskunde-hoogleraar Heunert, die echter vier maanden na de aankomst van Van Swinden in Utrecht werd benoemd. Nadien werden er in Leiden geen specifieke wiskundecolleges gegeven, zo- | |
| |
dat Van Swinden in dat opzicht aan zichzelf was overgelaten. In 1765 werd hij kandidaat in de wijsbegeerte en liet vervolgens de juridische colleges geheel varen.
Nauwelijks een jaar later verdedigt Van Swinden zijn dissertatie over de aantrekkingskracht en verwerft de graad van doctor in de wijsbegeerte. Slechts drie Leidse jaren had hij nodig gehad om dit te bereiken. In later jaren haalt Van Swinden vaak op, dat hij in die jaren tevens in de hoogleraar in de scheikunde Gaubius een groot voorbeeld had in de kunst van het onderwijzen.
Van Swindens kennis en immense werkkracht waren in 1766 al zodanig opgevallen dat de raadspensionaris Van Bleiswijk bewerkstelligde, dat hij in Franeker werd benoemd als gewoon hoogleraar in de filosofie, logica en metafysica als opvolger van de naar Groningen vertrekkende Brugmans.
Nog voor zijn eenentwintigste jaar hield hij in Franeker op 17 maart 1767 zijn inaugurele rede ‘De causis errorum in rebus philosophicus’ (over de oorzaken van fouten in wijsgerige zaken). Hij begreep dat bestudering van de natuurkunde zonder grondige wiskundekennis niet goed mogelijk was en heeft zich daar met volle energie op geworpen. Zo groot was zijn ijver daarbij, dat zijn gezondheid er onder leed.
Veel belangstelling had hij voor de theorieën van Newton. Als een van de eerste resultaten van zijn studie gaf hij dan ook in 1768 een nieuw bewijs voor het binomium van Newton. Maar niet alleen de eigen prestaties waren voor hem belangrijk. Veel deed hij aan de vorderingen van zijn leerlingen. Na het aanvaarden van zijn ambt gaf hij stellingen uit over allerlei onderwerpen, in totaal 243 die hij door zijn leerlingen in het openbaar liet verdedigen. Van Swinden was ook een nauwkeurig waarnemer. Hij hield zich daarbij voornamelijk bezig met het aardmagnetisme, het noorderlicht en de meteorologie. Zoals veel natuurkundigen zocht ook hij naar het verband tussen de geheimzinnige elektrische krachten en die welke de magneetnaald van richting deden wijzigen. Een deel van zijn huis was voor de proeven ingericht. Zo werd op de bovenste etage een ruimte gereserveerd voor het waarnemen van het noorderlicht. In de tuin, ver verwijderd van het in de huizen verwerkte ijzer, stond een magneetnaald opgesteld. Tien jaar lang werd elk uur van de dag de afwijking ten opzichte van de noord-zuidrichting genoteerd. Gedurende zes jaar kwamen daar elk uur de barometerstand en temperatuur bij, daarna nog vijf keer per dag. Velen werden daarbij ingeschakeld. Zo verzamelden zijn huisgenoten, vrienden, leerlingen en de dienstbode deze gegevens bij zijn afwezigheid.
De resultaten van deze waarnemingen verwerkte Van Swinden onder andere in rapporten voor de Academies van Parijs, Turijn, Berlijn, Brussel en Petersburg, waardoor hij grote bekendheid kreeg. Ook correspondeerde hij met vele buitenlandse geleerden. Een kenmerk van zijn verhandelingen is de
| |
| |
grondigheid waarmee alles is beschreven. Niet alleen het onderwerp sec, maar ook de voorgeschiedenis, zoals onderzoekingen en meningen van anderen, werden erin vermeld, aangevuld met de resultaten van talrijke proeven.
In 1775 schreef de Académie des Sciences te Parijs een prijsvraag uit over de vervaardiging en ophanging van magneetnaalden en over de dagelijkse verandering van de declinatie. Bijna geen ander was in staat een uitgebreider antwoord daarop te geven. Samen met de bekende Coulomb deelde hij in 1776 de eerste prijs. Als enige professor in Franeker hield hij wekelijks een openbare les over een facet uit de natuurkunde. Ook het verband tussen elektriciteit en magnetisme was daarbij al eens aan de orde gekomen. Toen de Beierse Academie over dit onderwerp een prijsvraag uitschreef, die hem pas twee maanden vóór de inleveringsdatum onder ogen kwam, heeft hij deze lessen in een rapport verwerkt en ingezonden. Hij ontving daarvoor een gouden medaille.
Van Swinden had uit zijn proefnemingen de conclusie getrokken dat er geen verband bestond tussen magnetisme en elektriciteit. In die tijd was dit verband inderdaad haast niet te vinden, omdat er pas na de uitvinding van de ‘batterij’ door Volta in 1799, elektrische energie in ruime mate voorhanden kwam om ermee te experimenteren. Voordien moest men genoegen nemen met de door wrijving opgewekte elektriciteit. Toen bleek ook dat Van Swinden met de proeven over dit onderwerp, die hij samen met zijn broer en de Russische prins Gallizin deed, toch vrij dicht bij de waarheid was geweest.
Nog vele Jaren lang werden zijn publikaties over de vele waarnemingen echter geraadpleegd en waren een rijke bron voor verdere studie. Grote belangstelling had hij ook voor het beroemde planetarium van Eise Eisinga te Franeker, waarvan hij in 1780 de bekende ‘Beschrijving van een Konststuk, verbeeldende een volledig bewegelijk Hemelgestel, uitgedacht en vervaardigd door Eise Eisinga’ uitgaf.
Hoewel hij veel werk verzette en onder meer in die periode ook nog boekjes uitgaf over kansrekening met betrekking tot de bevolking, sterfte, lijfrenten en dergelijke stond zijn huis altijd open voor zijn leerlingen. Zelfs in de vakanties kon men aankloppen om raad en hulp bij het oplossen van problemen. Zo groot was zijn naam in binnen- en buitenland, dat vele academies het tot een eer rekenden hem onder de leden te tellen. In 1768 huwde Van Swinden in Franeker met Sara Riboulleau. Zij hadden vijf kinderen, twee zoons en drie dochters. De jongste zoon stierf reeds op tweejarige leeftijd in 1783.
Hoewel iedereen dacht dat hij in 1775 naar Leiden zou worden beroepen, is dat om onverklaarbare redenen niet doorgegaan. Tien jaar later trok het gezin echter naar Amsterdam, waar het ‘de Bezorgeren der Amsterdamsche Doorluchtige School’ gelukt was ‘hem duurzaam aan dezelve te verbinden’.
| |
| |
Op 25 april 1785 deed hij zijn intrede met de rede ‘De hypothesibus physicis, quomodo sint e mente Newtoni intelligendae’ (hoe men in de geest van Newton, de hypothesen in de natuurkunde moet opvatten). Alweer een onderwerp dat op Newton, die hij zo bewonderde, betrekking had. Als hoogleraar gaf hij colleges in de wijsbegeerte, de wis-, natuur- en sterrenkunde.
Dit was zeker niet gelijk aan hetgeen in Franeker tot het programma behoorde. Van Swinden wist zich echter in korte tijd in te werken en ‘uit te munten in hetgeen hem te voren vreemd was geweest’. Hoewel hij in Franeker zijn studenten tot wiskundestudies had aangespoord, waren daar de colleges door Nicolaas Ypey gegeven. In Amsterdam moest hij echter ook deze colleges verzorgen. Hij wilde zijn studenten daarvoor een boek verstrekken, dat zowel voor zelfstudie, als voor collegehandleiding zou kunnen dienen.
Het resultaat was een beknopte uitgave in het Latijn en vier jaar later, in 1790, een tweedelig werk in het Nederlands ‘Grondbeginselen der Meetkunde’. Dit bevatte naast de theorie ook de geschiedenis van deze wetenschap met vele verwijzingen naar zelf te raadplegen bronnen. Tot ver in de negentiende eeuw is dit werk gebruikt. Bij de tweede - verbeterde uitgave in 1816 stond men er versteld van dat een zeventigjarige de nieuwste werken uit geheel Europa daarvoor geraadpleegd had. Ook voor het natuurkundeonderwijs schreef hij een handleiding, deze verscheen alleen in het Latijn.
In Amsterdam begon hij meer belangstelling voor het maatschappelijke leven aan de dag te leggen dan in Franeker. Zijn gaven op bestuurlijk niveau, die hij reeds had bewezen als rector van de hogeschool in Franeker, deden zijn ster snel stijgen.
Al gauw zien wij Van Swinden in Amsterdam naast zijn professoraat diverse bestuurlijke functies vervullen en hij werd onder andere het middelpunt van het genootschap Felix Meritis. Dit was een van de in diverse steden in de tweede helft van de achttiende eeuw opgerichte genootschappen, die de groeiende belangstelling van leken voor wetenschappelijk onderzoek gestalte gaven. In Amsterdam was horlogemaker Willem Writs de gangmaker. Reeds in 1770 nodigde hij lieden uit de deftige stand uit ‘tot het houden van geregelde bijeenkomsten om elkaar te onderhouden over zoodanige Kunsten en Wetenschappen, die ter bevordering van het nut en den bloei der burgerlijke samenleving van den meesten dienst zouden geoordeeld worden’.
Het initiatief van Writs leidde in 1779 tot de stichting door veertig Amsterdammers van een ‘Maatschappij van Verdiensten’, waarvoor men de naam ‘Felix Meritis’ - gelukkig door verdiensten - koos.
Met nauwelijks 200 leden besloot men in 1785, vooral op aandrang van de jongeren, enkele huizen aan de Keizersgracht te kopen ‘wier slegting een genoegzaam ruim erf verschafte’. De aankoopkosten bedroegen f 37 000,-.
| |
| |
In juli 1787 werd de eerste steen voor het gebouw gelegd. Op 31 oktober 1788 nam men het nieuwe gebouw in gebruik met een openingsrede van Van Swinden ‘over het waare nut, dat de beoefening der Wetenschappen en Letteren haren beoefenaren in al hun betrekkingen aanbrengt’.
In het gebouw was een muziekzaal, een zaal voor natuurkundige voordrachten en proefnemingen en - uiteraard - bovenop het gebouw een platform met een observatorium van de sterrenwacht. Kort na de ingebruikname van het gebouw nam het ledental sterk toe. Van Swinden was een begaafd redenaar, die met enkele aantekeningen urenlang onderhoudend kon spreken in het Nederlands, Frans of Latijn. Honderdenvijf spreekbeurten heeft hij er dan ook vervuld over diverse onderwerpen. Bij voorkeur over onderwerpen met een direct dagelijks nut, waaronder een hele serie over de voordelen van het decimale Metrieke Stelsel. In zijn tijd heeft men zich er wel over verbaasd dat iemand die zo druk bezet was en heel vaak met zijn gezondheid sukkelde zijn kennis zo op peil kon houden. Hij had echter een sterk geheugen en noteerde ook alle merkwaardigheden die hem ter ore kwamen. Daarbij bezat hij een uitgebreide bibliotheek.
Voor de verbetering van het onderwijs aan de zeelieden stelde de Amsterdamse Admiraliteit een commissie samen, die zich ook moest bezighouden met het verbeteren van de gebrekkige zeekaarten. Van Swinden werd tot lid benoemd.
Vele werken op dit gebied zijn van zijn hand. De belangrijkste is wel de in samenwerking met zijn oud-leerling Nieuwland in 1787 uitgegeven ‘Verhandeling over het bepalen der lengte op zee door afstanden van de Zon tot de Maan of Vaste Sterren’. Over deze materie was dit het meest volledige werk dat ooit was uitgegeven Bij marineofficieren was deze methode van lengtebepaling summier bekend, bij de koopvaardij was deze totaal onbekend. Sommige onderwijzers in de zeevaartkunde konden zich in deze methode niet vinden en ageerden er heftig tegen.
Steeds meer betrok men Van Swinden bij maatschappelijke werkzaamheden. Zo kreeg hij na de revolutie in 1795 de leiding van de eerste volkstelling in Amsterdam en werd in 1796 het voorstel van hem voor een systematische huisnummering door de raad van de gemeente aangenomen. Vroeger duidde men de huizen aan met de naam van de bewoners of maakte gebruik van uithangborden, gevelstenen en dergelijke om de juiste ligging aan te geven. In Amsterdam kwam in 1732 daarvoor het ‘verpondingsnummer’ in de plaats ten behoeve van de administratie van de belastingen. Dit nummer was niet op de huizen aangetekend en dan ook bij de bevolking zelf even onbekend als de tegenwoordige kadastrale nummering.
Het voorstel van Van Swinden was om de huizen per gracht of straat te nummeren door aan één zijde te beginnen van begin tot het einde en door te nummeren aan de andere zijde van het einde naar het begin. Het voorstel was
| |
| |
bepaald niet revolutionair, in andere Europese steden waren soortgelijke nummeringen al eerder ingevoerd.
De nieuwe nummering werd het Kleine Nummer genoemd en bleef in gebruik tot 1852 toen een veel minder overzichtelijk systeem van buurt- en huisnummering werd ingevoerd dat na 1875 door de huidige nummering werd vervangen.
Ook werd hij voorzitter van de ‘Commissie voor het Geneeskundig Toeverzicht’, wiens taak het was het stadsbestuur in te lichten omtrent te nemen maatregelen ter handhaving van de gezondheid der bevolking. Van de door deze commissie in 1798 uitgegeven verzameling rapporten waren er negen van zijn hand bijvoorbeeld de nummers 3 en 4: Over het straatvuilnis, nummer 5: Over de Onzuiverheid der Stadsgrachten (ook toen al!), nummer 33: Rapport over de beide gasthuizen en nr. 34: Over al hetgeen dienstig is om te oordelen, over den staat der gezondheid, de uitgestrektheid der ziekten en het af- of toenemen van volkrijkheid en welvaart.
Het heeft de commissie bij dit werk niet meegezeten, tegenwerking en haat waren vaak de beloning. Velen hadden immers baat bij het voortbestaan van misstanden en dergelijke. Reeksen van misstanden werden aan de kaak gesteld. ‘Inrigtingen, die men, zonder genoegzaam onderzoek, voor voortreffelijk hield, bleken nu onder de gebrekkigsten van Europa te behooren.’ Toch heeft Van Swinden ook van dit werk voldoening kunnen hebben. Vele voorgestelde verbeteringen werden doorgevoerd en enkele misbruiken opgeruimd.
Ondanks al deze nevenfuncties bleef Van Swinden toch in de eerste plaats hoogleraar en de waardering die zijn studenten voor hem hadden blijkt uit een brief, hem gezonden naar aanleiding van een gerucht in 1795 dat men hem een hoogleraarschap in Leiden had aangeboden.
Amsterdam den 3. Maart: Ao 1795
Het eerste jaar der Bataavsche Vrijheid!
Vrijheid: Gelijkheid: Broederschap.
Waarde Medeburger! Zeer geachte Professor!
Daar ons ter ooren gekomen is, dat men u te Leiden het ampt van Hoog-leeraar der Academie aangeboden heeft, en het ons ten hoogste zoud smerten, Indien Gij dit beroep aannaamd; zo heeft een voornaam corps Studenten, welke uw lessen hebben bijgewoond, en door een daaglijksche omgang met U, U in uw waarde hebben leeren kennen, mij als oudste medenlid van hen aangesteld, (welke post ik met de grootste vergenoeging op mij heb genomen), om u van het grievend leed te verwittigen, dat ons u scheiding van ons zou aandoen, en U tragten overtehalen, om alles bij u zelve eerst rijpelijk te overwegen, eer gij tot een besluit overgaat, hetwelk niet alleen onze ziel met droefheid zou vervullen, maar zelfs tot ons groot nadeel zou strekken - Ja
| |
| |
Geachte Vriend: Nu daar wij maar enkel de mooglijkheid beseffen, dat gij ons zoudt kunnen verlaten; nu gevoelen wij reeds de grootheid, de uitgestrektheid, ja zelfs de onherstelbaarheid van ons verlies - Maar neen, wij durven ons vleijen en wij durven het met grond, dat dringende beweegredenen u na een onpartijdige overdenking (en wie is beter in staats zulks te doen dan gij) zullen overhalen in ons midden te blijven - wij weten wel; Gij hebt in Leiden zeer veel goede vrienden, welke naar u komst reikhalzen (en waar hebt gij ze niet, waar uw kunde en beminnelijk Caracter bekend zijn) - Maar Amsterdam, gij kunt het niet ontkennen, Amsterdam bezit nog de grootste hoop: Amsterdam is aan u gewend en verknogt - en wij weten het, uw gevoelig hart zou u Amsterdam niet zonder tranen te storten, kunnen doen verlaaten - Daar en boven bezit Amsterdam geen Athenaeum dat aan u een aanmerkelijk gedeelte van zijn luister verschuldigd is? bezit het geen kweekschool voor de zeevaart een allernuttigst en voor ons land allernodigste instelling, dat door uw toedoen, door uw onvermoeijde ijver in een bloeijdende Staat gebragt is? - zoud Gij al dit werk zo wel door u begonnen, zo wel door u voortgezet, afgebroken kunnen laten varen? - Zoud Gij ons Jongelingen, welke nog weinig ondervinding bezitten, en zo zeer nodig hebben door u gevormd te worden, en uit uw mond zuivere grondbeginzels in te ademen, om eens als brave en welmenende burgers ons bij Vaderland, Kerk, en Maatschappij verdienstelijk te maaken - zoud Gij ons in den loopbaan, dien gij ons zelve geopend hebt, en waar in wij uw behulpzame hand zo zeer ontbeeren, aan ons zelve kunnen overlaten?
Ach waarde Burger! mogten alle die en meer andere overwegingen, bij u dat uitwerksel doen, dat onzer aller harten mensch is! mogten zij u overreeden, om u wederom naar ons te spoeden, zo dra de gewigtige commissies waar mede gij belast zijt, zulks zal toelaten! opdat wij ras het onuitsprekelijk genoegen mogten genieten uwe beminnelijke en nuttige lessen bijtewonen, en dus in staat gesteld worden u mondelings van onze liefde en genegendheid te versekeren, hetgeen wij nu genoodzaakt zijn bij geschrivt te doen, ons tekenende met verschuldigde eerbied
Uw Hoog-achtende
Medeburgers en
Gehoorzame Leerlingen
Heil en Broederschap!
In de tweede helft van de achttiende eeuw werd de roep om meer eenheid in de maten en gewichten steeds sterker. Ook in ons land was het een chaos. Immers elke stad of gewest had eigen maten en gewichten en kooplui maakten dikwijls van deze chaos gebruik om er beter van te worden. Ook Van Swinden behoorde tot degenen, die de onrechtvaardigheid van deze situatie inzagen en schreef onder andere ‘Overal waar ongelykheid van Maaten plaats heeft, is 'er Gelegenheid tot misleiding: dit is onvermydelyk, en is in den aart der Menschen gelegen: die misleiding drukt altyd de minvermogenden, deezen inzonderheid welke in plaatsen woonen daar ligter gewigt ge- | |
| |
bruikt wordt, wanneer 'er in de ommestreeken zwaarder gewigt in trein is.’
Stevin had omstreeks 1600 al voorstellen gedaan om tot meer eenheid te komen en daarbij gebruik te maken van een decimale indeling. Christiaan Huygens stelde in 1664 als eenheid van lengte voor de lengte van een slinger, die precies in één seconde een slingering uitvoert.
In Frankrijk begon de Academie in 1780, lang vóór de Revolutie, te werken aan een oplossing van dit probleem. Men nam in 1790 eerst het voorstel over van Huygens. Toen dit op moeilijkheden stuitte, besloot men de meter te definiëren als het tienmiljoenste deel van de aardmeridiaankwadrant die over Parijs loopt. Méchain en Delambre kregen de opdracht daarvoor de lengte van de meridiaanboog tussen Duinkerken en Barcelona te bepalen. Overigens een gigantisch karwei, bovendien nog bemoeilijkt door de Revolutie. Er is zes jaar aan gewerkt. Na beëindiging hiervan nodigde de Franse regering in 1798 diverse landen uit geleerden af te vaardigen om gezamenlijk met de Fransen de lengteberekeningen te controleren en het nieuwe stelsel nader uit te werken.
Ons land, de Bataafse Republiek, wees daarvoor in juli 1798 aan de hoogleraar Van Swinden en Aeneae, directeur van de marine, later inspecteur van de Maten en Gewichten. Hoewel voor de werkzaamheden enkele maanden waren uitgetrokken, is een en ander uitgelopen tot een vol jaar.
Eerst hebben zij in Parijs laboratoria bezocht en instrumenten voor het werk in Nederland aangekocht. Later heeft Van Swinden er diverse colleges bijgewoond van beroemde professoren. Zij werden echter ongeduldig omdat het congres steeds werd uitgesteld en zij krap in hun geld kwamen te zitten.
Op 28 november 1798 kon men eindelijk aan de slag. Van Swinden heeft in dit congres een grote rol gespeeld. Hij voerde vele berekeningen uit en verrichtte onder andere ook proeven ter bepaling van de uitzetting van platina, een metaal dat in 1735 door Ulloa in Zuid-Amerika was ontdekt en pas omstreeks 1775 in wat grotere hoeveelheden beschikbaar kwam door vondsten in Noord-Amerika. Het platina had zodanig superieure eigenschappen dat besloten werd om de nieuwe standaarden van dit nieuwe metaal te vervaardigen. Zijn goede kennis van de Franse taal en zijn gave om de resultaten Van de ingewikkeldste onderzoeken op klare wijze aan anderen over te dragen waren waarschijnlijk de reden dat de Fransen hem verzochten de resultaten van de werkzaamheden officieel mede te delen aan het Wetgevend Lichaam en het Institut National. Zijn verslag werd met grote geestdrift aangehoord en gaf hem nog meer bekendheid.
Eind juli 1799 kwamen Van Swinden en Aeneae naar huis en overhandigden de voor de Bataafse Republiek bestemde ijzeren meter en messing kilogram. Ook zelf hadden zij in Parijs ‘voor eigen gebruik’ een meter en kilogram ontvangen.
| |
| |
Van het eerste ogenblik af was Van Swinden een grote voorstander van het Metrieke Stelsel. Na zijn thuiskomst hield hij er vele voordrachten over en zette zich na het ontwikkelen van de lopende zaken aan het schrijven.
‘Ik sloeg na mijne terugkomst uit Parijs, te weeten in October 1799, handen aan 't werk, en deeze Verhandeling, die in Mey 1800 reeds tot bl. 480 afgedrukt was, zoude kort daarna het licht verscheenen zijn, indien mijne benoeming tot Lid van het Uitvoerend Bewind mij niet verhinderd hadt dezelfde te voltooijen.’
Ondanks zijn al bij eerdere gelegenheden gebleken afkeer van politiek werd hij inderdaad in juni 1800 benoemd in het Uitvoerend Bewind van de Bataafse Republiek, vooral omdat zijn arbeid voor het Metrieke Stelsel hem in een goed blaadje bij de Franse machthebbers had gebracht. Tot september 1801, toen een omwenteling een einde maakte aan zijn politieke carrière, bracht zijn a-politieke instelling hem een reeks van conflicten, waarin hij soms radicaal en soms conservatief scheen.
Na dit intermezzo voltooide hij zijn ‘Verhandeling over volmaakte Maaten en Gewigten’, een werk van ruim 700 bladzijden dat in 1802 verscheen. De eisen, die men, volgens Van Swinden, aan een volmaakt stelsel van maten en gewichten moet stellen zijn:
1 | Eén eenheid van lengte en één eenheid van massa. |
2 | Onveranderlijke eenheden doordat deze aan de natuur zijn ontleend. |
3 | Niet uniek omdat bij verlies van de standaarden deze opnieuw aan de natuur kunnen worden ontleend. |
4 | Met veelvouden en delen in decimale stappen en |
5 | (met de woorden van Van Swinden) ‘Dat alle Volken hetzelfde belang hebben om ze aan te nemen en te gebruiken en dat er niets in gevonden wordt, dat meerder betrekking op de eene Natie dan op de andere heeft, de eene meer dan de andere bevoorrecht.’ |
De vijfde eis geeft wel blijk van realiteitszin, maar is meer een illustratie van de onvolmaaktheid van mensen dan van de volmaaktheid van een eenhedenstelsel.
In de vier volgende jaren komen er weinig publikaties van de hand van Van Swinden omdat zijn gezondheidstoestand niet best was. In 1806 bleek zijn naam bekend bij de nieuwe koning Lodewijk Napoleon en deze trachtte Van Swinden tot een hoge bestuursfunctie over te halen, maar hoewel Van Swinden de koning beloofde hem desgevraagd van advies te zullen dienen, weigerde hij zowel een nieuwe politieke functie als de hem aangeboden ridderorde. De laatste weigering omdat hij deze in strijd achtte met de gelijkheid van burgers, dit ondanks verschillen in functie. Toch stelde Lodewijk Napoleon zoveel prijs op de nabijheid van Van Swinden als adviseur dat hij een benoeming voor Van Swinden als hoogleraar in Leiden ongedaan maakte.
| |
| |
Toen in mei 1808 door de koning het Koninklijk Nederlands Instituut van Wetenschappen, Letteren en Schoonen Kunsten werd opgericht, de voorloper van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen, was Van Swinden een der eersten die in de Eerste Klasse, voor wis- en natuurkunde, werd benoemd en de eerste vergadering van de Eerste Klasse koos hem tot provisioneel president. Hoewel hij bij zijn benoeming al bijna drieënzestig jaar was heeft Van Swinden getracht dit lidmaatschap inhoud te geven door studie van en rapportage over een groot aantal uiteenlopende onderwerpen. Een van de meest opvallende studies bewijst op grond van originele bronnen het recht van Christiaan Huygens op aanspraak van de uitvinding van het slingeruurwerk.
Merkwaardig genoeg heeft Van Swinden niets te maken gehad met de voorbereidingen van de wet op het Metrieke Stelsel van 1 februari 1809, die vooral door toedoen van Aeneae tot stand kwam, maar mogelijk liet juist toen zijn gezondheid weer te veel te wensen over.
Later in 1809 evenwel was het Van Swinden die van de minister van Binnenlandse Zaken toestemming kreeg om vergelijkingstabellen van oude en nieuwe maten uit te geven.
Na de inlijving van Nederland bij Frankrijk in juni 1810 werd weliswaar het werk aan de invoering van het Metrieke Stelsel opgeschort, maar Van Swinden publiceerde toch een serie vergelijkingstabellen. Het materiaal hiervoor was voor een deel door Aeneae in de Eerste Klasse van het Koninklijk Instituut gerapporteerd. Van Swinden nam dit zonder bronvermelding over. Daarnaast is er veel door Van Swinden zelf verzameld en onderzocht. Al in de ‘Verhandeling over Volmaakte Maaten en Gewigten’ zijn vergelijkingstabellen opgenomen. Tijdens de inlijving heeft Van Swinden zich ook bijzonder ingespannen voor het behoud van de zelfstandigheid van het Amsterdamse Athenaeum en de Kweekschool voor de Zeevaart, in het laatste geval zonder succes.
Maar na de bevrijding in 1813 ging hij direct aan de slag om de kweekschool en het Instituut nieuw leven in te blazen en met succes. En in plaats van daarna met zijn zevenenzestig jaar zich wat weer rust te gunnen bleef hij naast zijn hoogleraarschap actief voor de invoering van het Metrieke Stelsel en met studie van en voordrachten over de wetenschapsgeschiedenis.
Na de aanneming van de wet ter invoering van het Metrieke Stelsel in augustus 1816 werd aan de Eerste Klasse van het Instituut gevraagd deze invoering voor te bereiden onder andere door het doen vaststellen van goede standaarden. In 1818 en 1819 werden daartoe metingen verricht door een commissie waarvan ook Van Swinden deel uitmaakte. De nodige wegingen vonden zelfs te zijnen huize plaats met gebruikmaking van zijn in 1799 verworven koperen kilogram dat nooit in andere handen was geweest en dus als betrouwbare ‘slaper’ kon worden aangemerkt. De door Kleman vervaardig- | |
| |
de Nederlandse lengtestandaarden werden in 1819 met de twee uit Parijs meegebrachte ijzeren meters vergeleken en de twee werden binnen 0,01 mm daaraan gelijk gemaakt.
In 1819 werden Van Swindens lasten als hoogleraar verlicht door de aanstelling van J.P.E. Voûte als adjunct-hoogleraar. Deze volgde hem na zijn dood op.
Naast de grote roem die Van Swinden in Amsterdam ten deel viel is hem ook persoonlijk leed niet bespaard gebleven. Het overlijden van zijn zoon Philippe Henri in 1804 op vijfendertigjarige leeftijd was een zware slag voor hem. Maar wat ook gebeurde, zijn werkkracht bleef enorm groot. Tot het laatste ogenblik heeft hij zijn lessen gegeven en zijn studie voortgezet. Wanneer men eens een toespeling op zijn leeftijd maakte gaf hij als antwoord: ‘Ik werk alsof ik nog twintig jaren te leven had.’
Hij overleed na een korte ziekte op 9 maart 1823. Hoewel zijn wens een eenvoudige begrafenis was, is op verzoek van zijn studenten toch een plechtige teraardebestelling gehouden. De belangstelling daarbij was overweldigend, een bewijs van het aanzien en de waardering die Van Swinden bij zijn tijdgenoten had.
De instrumenten die Van Swinden heeft gebruikt bij zijn onderzoeken in Franeker en de voorbereidingen van het Metrieke Stelsel zijn na zijn overlijden op de veiling gekocht door zijn oud-leerling prof. G.D. Moll. Deze heeft later zijn particuliere instrumenten vermaakt aan het Natuurkundig Laboratorium aan de universiteit in Utrecht.
Deze voor de geschiedenis van het Metrieke Stelsel interessante instrumenten zoals standaardgewichten en -inhoudsmaten, een voetenplaat, stangpasser met aantekeningenboekje, de ‘persoonlijke’ meter en kilogram bevinden zich in het Utrechts universiteitsmuseum. Ook de magneetnaald die jarenlang dagelijks door hem is gebruikt voor waarnemingen ten bate van de declinatie is daar te vinden. De officiële Nederlandse standaarden behoren echter tot de collectie van de Oudheidskamer van het IJkwezen te Delft. Ook zijn bibliotheek was voltrekt uniek. Tot het einde van zijn leven is deze steeds aangevuld met de nieuwste werken op vele gebieden. De gedrukte veilingcatalogus van zijn nalatenschap omvatte 4300 titels van boekwerken betreffende wiskunde, natuurkunde, maten en gewichten, theologie, geschiedenis, medicijnen, rechten, geodesie, waterbouw, zeevaartkunde, penningkunde, enzovoort.
De meest in het oog springende eigenschap van Jean Henri van Swinden was zijn tomeloze werkkracht. Maar ook in andere kwaliteiten werd hij door weinigen overtroffen. Hij was een nauwgezette en vasthoudende onderzoeker, hetgeen vooral blijkt uit de wetenschappelijke verhandelingen uit zijn Franeker tijd. De inzendingen op de door diverse buitenlandse academies uitgeschreven prijsvragen hebben hem ook buiten ons land veel bekendheid
| |
| |
en roem gebracht. Zijn uitgebreide correspondentie heeft eveneens daartoe bijgedragen. Zijn werk over de natuurkunde, dat in 1786 in Franeker uitkwam onder de titel ‘Positiones Physicae’, was eens te meer een bewijs van zijn grondige kennis en ervaring in dit vak. Echter slechts het eerste deel en de helft van het tweede deel zijn uitgegeven. Wanneer dit werk voltooid zou zijn geweest, was het ongetwijfeld het meest volledige werk van die tijd geworden, hetgeen zijn roem nog meer zou hebben vergroot.
Had hij zijn studie en waarnemingen in Amsterdam op de oude voet willen voortzetten, dan had hij zeker weinig tijd gehad buiten zijn professoraat. Na zijn komst in Amsterdam koos hij echter bewust voor het maatschappelijke gebeuren en het tegemoet komen aan de ‘weetlust, de behoefte en de belangen van menschen’ waarmee hij dagelijks omging. Vanuit die tijd zijn er dan ook geen opzienbarende wetenschappelijke onderzoekingen te melden.
Naast zijn geweldige inzet bij de invoering van het Metrieke Stelsel in ons land, was ook een van zijn grote verdiensten het uitdragen van de wetenschap, hetgeen door prof. Jorissen in zijn rede ter herdenking van het tweehonderdvijftigjarig bestaan van de Universiteit van Amsterdam als volgt werd verwoord: ‘In de geboorte-ure der 19e eeuw is nauwelijks één man aan te wijzen, die in een rijk en veelbewogen leven de uittreding der wetenschap uit de stilte van de studeerkamer in de volheid van het maatschappelijk leven zo volkomen afspiegelt als Van Swinden. Werkzaamheid ten algemeen nutte, onder bestendig opzien tot het hoge doel, de mens gesteld, is zijn begeerte en verkregen levenstaak geweest.’
Zijn grote rol bij de totstandkoming en de invoering van het Metrieke Stelsel was de reden zijn naam te verbinden aan het Centraal Laboratorium van het IJkwezen. Dit laboratorium, in 1965 opgezet om het onderzoek van prototypen van steeds gecompliceerdere nieuwe meetmiddelen te centraliseren, kreeg in 1969 als taak erbij het bewaken en vervolmaken van Nederlandse standaarden van de basisgrootheden van het Internationale Stelsel van Eenheden (SI), dat in 1960 als uitbreiding en vervolmaking van het Metrieke Stelsel was aanvaard door de 11e Internationale Conferentie voor Maten en Gewichten.
Op 16 december 1971 vond de officiële naamgeving van het laboratorium plaats in het bijzijn van enkele nazaten van professor Van Swinden.
Op 1 mei 1989 is de Dienst van het IJkwezen overgegaan in het Nederlands Meetinstituut N.V. De standaardenafdelingen van het IJkwezen zijn sinds die datum ondergebracht in de dochteronderneming Van Swinden Laboratorium B.V.
|
|