sive uteri muliebris fabrica, 1672). Dit met de bedoeling aan te tonen dat De Graaf het werk van hemzelf, van Van Horne en van Stensen had geplagieerd. De Royal Society te Londen, door Swammerdam aangezocht als arbiter in deze onverkwikkelijke ruzie, kende aan Stensen de prioriteit toe.
Van de kleinere medisch-biologische onderzoekingen kunnen we nog noemen die over de anatomie van het ruggemerg, over de functie van de gal en het pancreassap en over de lymfvaten waarvoor hij een ingreep had bedacht om de kleppen duidelijk te tonen.
Evenals bijna alle biologen en medici uit de zeventiende eeuw heeft ook Swammerdam aandacht geschonken aan de bloedsomloop. Zijn veelbelovende waarnemingen heeft hij echter nauwelijks uitgewerkt. Ze werden pas in 1737 gepubliceerd. Toen bleek dat hij ongeveer tegelijk met Malpighi, dus nog voor Van Leeuwenhoek, de capillaire bloedsomloop had ontdekt. En tevens dat hij als eerste de rode bloedlichaampjes had gezien en een juiste beschrijving van hun vorm had gegeven.
Toen Swammerdam met de studie van insekten begon, was dit een erg verwaarloosd onderdeel van de zoölogie. De publikaties over deze groep waren weinig talrijk en beperkten zich veelal tot oppervlakkige en fragmentarische beschrijvingen van uitwendige kenmerken. Aan de anatomie en fysiologie was nauwelijks iets gedaan.
De geringe wetenschappelijke belangstelling voor de insekten is niet los te zien van het traditionele en ook in de zeventiende eeuw door velen gekoesterde denkbeeld dat het onvolmaakte en minderwaardige dieren zijn. Hiervoor had men drie argumenten: insekten ontwikkelen zich door metamorfose, ontstaan door spontane generatie en hebben slechts een rudimentaire inwendige structuur. Swammerdam heeft op succesvolle wijze alle drie de argumenten bestreden en er veel aan gedaan om te tonen dat de insekten niet minder volmaakt zijn dan de overige dieren.
Zijn eerste entomologische geschrift, de Historia insectorum generalis, ofte Algemeene verhandeling van de bloedeloose dierkens (1669), is gewijd aan een weerlegging van de metamorfose-leer. Het begrip metamorfose werd, anders dan in de moderne biologie, ten tijde van Swammerdam (en daarvoor) gebruikt om een ontwikkeling aan te duiden die gepaard gaat met plotselinge gedaanteveranderingen, vergelijkbaar met de alchemistische transformatie van het ene element in het andere. Men dacht dat deze ontwikkelingsvorm alleen voorkwam bij de insekten. Bij de dieren met bloed zag men een ontwikkeling waarbij het embryo geleidelijk differentieert en groeit.
Swammerdam was niet erg onder de indruk van het feit dat gedurende meer dan twintig eeuwen, vanaf Aristotels tot en met William Harvey, de metamorfose-leer algemeen was aanvaard. De voor de wetenschappelijke revolutie zo karakteristieke revolte tegen het autoriteitengeloof manifesteerde zich ook bij hem heel sterk. Tegenover de meningen van andere natuur-