Van Stevin tot Lorentz
(1990)–A.J. Kox– Auteursrechtelijk beschermdPortretten van achttien Nederlandse natuurwetenschappers
[pagina 7]
| |
Ten geleideAan de hand van achttien portretten van Nederlandse wetenschapsmensen wordt in deze bundel een beeld gegeven van de ontwikkeling van de natuurwetenschappen in Nederland tussen 1600 en 1900.Ga naar eind1 Het begin van deze periode valt samen met de opkomst van de mechanistische natuurwetenschap, waarin wiskunde en mechanica een centrale rol spelen en waarin het experiment een steeds belangrijker plaats inneemt. Onder invloed van het werk van Copernicus, Kepler en Galilei raakten de denkbeelden van Aristoteles, die de wetenschap lange tijd hadden beheerst, meer en meer op de achtergrond. De natuur werd niet langer opgevat als een organisch samenhangend geheel, maar als een, weliswaar ingewikkelde, mechanische constructie. Met behulp van de wiskunde probeerde men de wetten op te stellen waarmee de natuur kon worden beschreven. Daarbij werden ook ervaringsgegevens gebruikt, zij het aanvankelijk niet door iedereen in dezelfde mate. Ook kregen de wetenschapsmensen meer waardering voor de kennis van de mensen van de praktijk, de werktuigbouwers en andere handwerkslieden. De toegenomen belangstelling voor praktische kennis komt duidelijk tot uiting in het werk van Stevin, die kan worden beschouwd als een van de eerste Nederlandse vertegenwoordigers van de mechanistische natuurwetenschap. Stevin was zowel wetenschapsman als ingenieur en slaagde erin de door hem verworven kennis nuttig te gebruiken bij het construeren van mechanische werktuigen. Ook bij Van Leeuwenhoek speelde de praktijk een grote rol: hij maakte zijn eigen microscopen, die waren voorzien van zelfgeslepen lenzen, en droeg door zijn waarnemingen in belangrijke mate bij tot de kennis van de levende natuur. Het werk van Beeckman is meer filosofisch van aard. Als een van de eersten ontwikkelde hij - zij het op fragmentarische wijze - een mechanistisch wereldbeeld. Een meer uitgewerkte versie van dit wereldbeeld vinden we bij Huygens, die, in tegenstelling tot Beeckman, in de wetenschappelijke wereld van de zeventiende eeuw een vooraanstaande positie innam. Het werk van Huygens heeft een sterk wiskundige inslag, maar daarnaast had hij veel aandacht voor de praktijk - hij sleep zelf lenzen - en voor het experiment. In zijn opvattingen over het belang van ervaringskennis bij het wetenschappelijk onderzoek nam Huygens een tussenpositie in tussen twee belangrijke stromingen: het rationalisme en het empirisme. Het rationalisme, waarvan Descartes de belangrijkste vertegenwoordiger was, leerde dat de rede de enig betrouwbare kennisbron was. De empiristen, die zich vooral op het | |
[pagina 8]
| |
werk van Francis Bacon baseerden, waren daarentegen van mening dat wetenschapsmensen zich in de eerste plaats met het verzamelen van zoveel mogelijk ervaringskennis moesten bezighouden. In Nederland is de invloed van dit empirisme duidelijk aanwezig in het werk van Swammerdam, die zich vooral op de studie van de levende natuur toelegde en op dit gebied een grote hoeveelheid empirische kennis verzamelde. Mede onder invloed van de denkbeelden van Newton kreeg de natuurwetenschap aan het einde van de zeventiende eeuw definitief een empirisch karakter. Newton was van mening dat men op grond van empirische gegevens langs inductieve weg een in de taal van de wiskunde gestelde wetenschap moest opbouwen. Dit newtonianisme heeft de Nederlandse wetenschap van de achttiende eeuw sterk beïnvloed. In het algemeen kan worden gezegd dat in Nederland het wetenschappelijk niveau in de achttiende eeuw lager was dan in de zeventiende eeuw. Er was veel aandacht voor alle takken van wetenschap, maar originele bijdragen bleven uit. De invloed van Newton komt dan ook vooral tot uiting in de manier waarop de natuurwetenschappen werden onderwezen. Een van de eerste aanhangers van het newtonianisme was de geneeskundige Boerhaave, die door zijn colleges aan de Leidse universiteit wereldberoemd werd. Op het gebied van de natuurkunde werden de opvattingen van Newton uitgedragen door de hoogleraren 's Gravesande en Van Musschenbroek, zowel in hun colleges als in enkele leerboeken, die ook buiten Nederland grote invloed hadden. Ook de natuurkundige Van Swinden, die een belangrijke rol speelde bij de invoering van het metrieke stelsel in Nederland, baseerde zich op het werk van Newton. In de achttiende eeuw, de eeuw van de Verlichting, bestond er van de zijde van het publiek een grote belangstelling voor de wetenschap. Deze belangstelling leidde tot de oprichting van een groot aantal gezelschappen en genootschappen die het beoefenen en populariseren van de natuurwetenschappen tot doel hadden. Door zijn leidende rol in een aantal van deze gezelschappen en door zijn activiteiten als popularisator was de zeer veelzijdige Van Marum een typisch achttiende-eeuws geleerde. Op wetenschappelijk gebied maakte Van Marum naam als scheikundige. In de negentiende eeuw beleefde de Nederlandse wetenschap weer een periode van grote bloei. Op bijna alle gebieden werden door Nederlanders belangrijke bijdragen geleverd. Kenmerkend voor deze eeuw is een toenemende specialisatie: door de groei van de wetenschappelijke kennis werd men gedwongen zich in de keuze van zijn werkterrein te beperken. Alle in deze bundel optredende wetenschapsmensen uit de negentiende eeuw waren op een specifiek vakgebied werkzaam: Buys Ballot was natuurkundige en deed belangrijk werk op het gebied van de meteorologie, Donders werd wereldberoemd als fysioloog, De Vries was bioloog en werkte vooral op het | |
[pagina 9]
| |
gebied van de plantenfysiologie en de erfelijkheidsleer, Kapteyn kreeg grote bekendheid als astronoom, Van 't Hoff verwierf veel aanzien door zijn werk op het grensgebied tussen natuurkunde en scheikunde en Van der Waals, Kamerlingh Onnes en Lorentz bezorgden Nederland een vooraanstaande positie op het gebied van de natuurkunde. Het laatste portret van deze bundel is gewijd aan Lorentz, de laatste grote vertegenwoordiger van de klassieke, uit de mechanistische wetenschap van de zeventiende eeuw ontstane natuurwetenschap. Het tijdperk van deze klassieke wetenschap eindigde in de eerste decennia van de twintigste eeuw, toen de natuurwetenschap door de ontwikkeling van de relativiteitstheorie en de quantummechanica totaal van gedaante veranderde. Zo sloot Lorentz een periode in de ontwikkeling van de natuurwetenschap af die bij Stevin was begonnen. A.J. Kox |
|