't Is vol van schatten hier...
(1986)–Anton Korteweg, Murk Salverda– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 173]
| |
Jaap Harten. Foto: Manuel van Loggem.
Jaap Harten debuteerde in 1954 met de gedichtenbundel Studio in daglicht. De taal was die van zijn generatie der Vijftigers, de inhoud zijn hernieuwde beleving van een wereld die had afgedaan. Na dit debuut verschenen nog vier andere poëziebundels, vóór Harten in 1964 met de verhalen uit de verzameling Operatie Montycoat de aanloop nam naar het proza dat zijn naam brede bekendheid gaf. Dit vindt men in de roman De getatoeëerde Lorelei, in 1968 verschenen. In Operatie Montycoat gaf hij overtuigend vorm aan zijn geestelijke ontwikkeling zoals die hem werd gegeven door de actrice Else Mauhs (1885-1959): ‘In zekere zin heeft ze me tussen m'n 17de en 29ste opgevoed, ze heeft op een spitsvondige manier mijn artistieke mogelijkheden onderkend.’ Later, in 1984, voltooide hij zijn verhouding tot haar door het schrijven van een biografie. De getatoeëerde Lorelei is een mengvorm van fictie en documentaire - het genre waarin Harten zich op zijn sterkst laat zien - over een aantal verschoppelingen in het vooroorlogse Duitsland van Hitler. De schrijver vereenzelvigt zich in dit werk, dat totnutoe het belangrijkste is gebleken, met deze verschoppelingen, joden en homoseksuelen, hoeren en travestieten, voor wie in het Derde Rijk geen plaats meer is. Garbo en de broeders Grimm (1969) is even typerend voor dit schrijverschap. Het krijgt zijn vorm in reflectie op het kunstenaarschap van andere, meestal bewonderde kunstenaars. Harten is er zich van bewust dat de juiste vorm, het juiste materiaal en de eigen identiteit zich niet gemakkelijk prijsgeven. ‘Mijn identiteit’ zei hij eens ‘is een vluchtende taxi, die gehuurd is voor een moment, die alle kanten op kan. Zoeken kan ook
Gedicht door Jaap Harten, in afwijkende vorm gebundeld in Langs en over de aarde (1957) onder de titel ‘Lorelei’.
Roman (1968). Omslag: Frits Stoepman.
| |
[pagina 174]
| |
Voor mij op tafel liggen schriften met notities. De plattegrond van Berlijn. Foto's uit de twintiger jaren van de Lützowplatz, de Siegesallee, het Lessing Theater en het Bismarck Denkmal (dat er precies zo uitzag als u het zich voorstelt: een gehelmde man met heersersblik en sabel op een dikke zuil, waaronder pompeuze mythologische figuren, Atlas met de aardbol en een lezende schikgodin, geknield liggen, terwijl het wapengekletter, ondanks het vredige middaglicht en het stille plein, duidelijk te horen is). Achter Bismarck stond het Rijksdaggebouw (westkant) met spuitende fonteinen; het had de schim van Van der Lubbe nog niet gezien. Er liggen foto's van kiosken met in hun koepelvormige dak een Jugendstilklok, van autobussen met reklameborden voor het nieuwste merk condoom (eindhalte Hallesches Tor) en van brede, door adelaars bewaakte bruggen over de Spree.een toevluchtsoord zijn.’ Zo zijn zijn brieven aan bekende kunstenaars als Fritzi ten Harmsen van der Beek (geb. 1927), Gerard Reve, Jan Hanlo, Remco Campert, Lucebert en zijn vriend, de beeldhouwer Oskar Lens, evenzovele liefdesverklaringen als zelfonderzoekingen en verkenningen van het verleden. Harten ontving voor dit werk de Vijverbergprijs 1969. Madame Tussaud in Berchtesgaden (1972) kenmerkt zich door een steeds lichtere verteltrant, waarin Harten zijn eigen verleden exploreert. Het boek blijft vooral in de herinnering leven door zijn gesprek met de vrouw van de oorlogsmisdadiger Hess (geb. 1894). In De groeten aan Truman Capote, de verhalenbundel uit 1977, roept Harten in een soort drieluik de jaren zestig tot leven, zoals die door een groepje mensen uit de toneelwereld worden ervaren in hun onderlinge relaties. En opnieuw is er de terugblik naar Nazi-Duitsland, nu in een verhaal over de zangeres Zarah Leander (geb. 1907). Zo is er in dit kleine, bescheiden oeuvre een constante lijn die bepaald wordt door Hartens eigen jeugd en de tijd waarin zij speelde. De barok is erin verstild tot ironie. Dat laten niet alleen de verhalen en romans, maar ook de poëzie zien, waarvan het belangrijkste is bijeengebracht in de bundels Een lokomotief achter prikkeldraad (1970) en Wat kan een manser betalen (1977). | |
Overig werkEen landhuis voor Dante (1956), Langs en over de aarde (1957), Beweging van het jaar (1960), Het spoor van de gele keizer (1962), Totemtaal (1966), Plaatselijke tijd (1980, bloemlezing), Else Mauhs; de ontvoering van een legende (1984). |
|