Cursus zestiende- en zeventiende- eeuws Nederlands
(1987)–A. de Korne, T. Rinkel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Deel 1 | |
[pagina 12]
| |
1.1. De Zestiende Eeuw | |
1.1.1. VeranderingenWanneer rond 1500 de schepen van Bartholomeus Diaz, Vasco da Gama en Christophorus Columbus de ankers in de thuishavens hebben uitgeworpen, luiden de verhalen van de onverschrokken avonturiers over de nieuwe werelden een ‘Nieuwe Tijd’ in. De middeleeuwse normen en autoriteitsbegrippen zijn geleidelijk vervaagd: er komt een einde aan de oude scandenindeling, de feodaliteit en het absolute gezag van de kerk. Steeds minder richt de mens zich op de verheerlijking van God; steeds meer komt het nastreven van het eigen geluk centraal te staan, met andere woorden: de theocentrische wereldbeschouwing van de middeleeuwen maakt plaats voor de antropocentrische van de renaissance. Behalve de ontdekkingsreizen markeren ook uitvindingen als die van de boekdrukkunst, de vele natuurwetenschappelijke ontdekkingen, de kerkhervorming en het opkomende nationalisme het begin van een nieuwe periode in de Westeuropese geschiedenis. Alvorens nader in te gaan op de Nieuwe Tijd - en dan met name de wijze waarop die in Nederland in de zeventiende eeuw gestalte kreeg - geven we een beeld van wat vooraf ging. | |
1.1.2. OntdekkingsreizenDe opleving van de Europese handel die met de Kruistochten gepaard ging, had zich doorgezet. Steden waren gegroeid en het verschil tussen adel en burgerij was meer en meer genivelleerd. De toenemende rol van het geldverkeer noopte de vorst tot belastingheffing om zijn machtspositie te kunnen handhaven. Zo vonden vorsten en steden elkaar: de vorst, gevoelig voor de financiële steun van de burger, gaf de steden voorrechten (privileges), zoals stadsrechten. Beide partijen hadden ook veel belang bij de ontdekkingsreizen: nieuwsgierig en belust op verre schatten ging men op zoek naar nieuwe handelswegen. De geografische kennis die eeuwenlang stil had gestaan, maakte dientengevolge een stormachtige ontwikkeling door: de kust van West-Afrika werd verkend, men bereikte Kaap de Goede Hoop en Indië, Amerika werd ontdekt en de Stille Oceaan doorkruist. Stap voor stap werd onze wereld in kaart gebracht. De confrontatie met de vreemde volkeren bezorgde de van vuurwapens voorziene veroveraars meestal een superioriteitsgevoel. De ontdekte landen kregen het etiket van het moederland opgeplakt, de bekeringsmachine trad in werking en - want daar was het uiteindelijk allemaal om begonnen - met scheepsladingen tegelijk kwamen de uitheemse produkten in Europa aan. Daar kon het publiek zich in Rariteitenkabinetten vergapen aan dieren en voorwerpen uit die verre onderworpen oorden. | |
[pagina 13]
| |
1.1.3. BoekdrukkunstOmstreeks 1450 ging men in West-Europa losse, uitgesneden of gegoten letters gebruiken voor het drukken van teksten. Hoewel Vondel er blijkens zijn gedicht De Druckkunst heel anders over dacht, moeten we de primeur hoogstwaarschijnlijk gunnen aan de Duitser Johannes Gutenberg. De gedrukte boeken uit de periode van circa 1450 tot 1500 noemt men incunabelen of wiegedrukken, die uit het tijdvak van 1500 tot 1550 postincunabelen. De uitvinding van de boekdrukkunst opende ongekende perspectieven voor de verspreiding van kennis en nieuwe ideeën. Mede dankzij de introductie van de uit China afkomstige techniek van papierfabricage - veel goedkoper dan het in Nederland tot circa 1400 algemeen gebruikte perkament (geprepareerde dierehuid) - werd het mogelijk om teksten te produceren voor een groot publiek. Een bredere laag van de bevolking werd tot lezen gebracht. | |
1.1.4. Natuurwetenschappelijk onderzoekZoals de zeevaarders niet terugdeinsden voor de onbekende horizonten, zo richtten vele wetenschappers zich op het mysterieuze heelal. Een ronde aarde, niet in het centrum van de kosmos, maar draaiend om de zon: het betekende een wetenschappelijke aardverschuiving. De kerk veroordeelde de nieuwe ideeën - nog in 1600 werd in Rome een monnik verbrand, omdat hij een leer verkondigde die samenhing met bovengenoemde revolutionaire wijzigingen in het wereldbeeld. Wie echter door de telescoop durfde te kijken, was steeds minder geneigd de oude zekerheden te accepteren en raakte overtuigd van de noodzaak van eigen onderzoek. Ook op andere terreinen, zoals de geneeskunde en de biologie, heeft dat geleid tot baanbrekende ontdekkingen. | |
1.1.5. KerkhervormingenGeleidelijk steeg het prestige van de wetenschap die naast en vaak tegenover de kerkleer kwam te staan. Maar ook in de kerk ontstond de drang tot zelfstudie en eigen inbreng. Steeds vaker klonken protesten tegen de misstanden in kloosters en kerken en tegen de verwereldlijking van de hogere geestelijkheid. De zelfbewuster geworden burgers konden het niet goed meer velen dat deze de kerk geheel en de maatschappij grotendeels beheerste. Door de ontwikkeling van nationale gevoelens was Rome bovendien lang niet meer onaantastbaar. Tevens begonnen velen de voorkeur te geven aan de volkstaal boven het Latijn als kerktaal. Kortom: de kerk was in de ogen van velen toe aan een grondige revisie. Mensen als Maarten Luther en Johannes Calvijn verwoordden die algemene gevoelens van onvrede. | |
[pagina 14]
| |
1.1.6. NationalismeIn veel gevallen speelden bij het pogen de kerk te hervormen behalve religieuze ook politieke factoren een rol. Zo ging in de Nederlanden de keuze voor het nieuwe protestantse geloof hand in hand met de strijd tegen Spanje: men wilde een zelfstandige natie vormen, los van het met de moederkerk gelieerde Spanje. Ook in de overige Europese landen werden de bestaande gezagsverhoudingen aan een kritisch oordeel onderworpen. Hoewel Karel V zich nog als keizer van de volken van het Westen liet kronen, heeft het falen van zijn pogingen zijn rijk tot een eenheid te smeden duidelijk gemaakt dat de toekomst aan de nationale staten was. | |
1.1.7. Politiek Nederland in de zestiende eeuwHet jaar 1500. In Duitsland ging de zeventienjarige Luther rechten studeren, een studie die hij plotseling zou afbreken, omdat hij tijdens een zwaar onweer beloofde monnik te zullen worden als God hem het leven spaarde. Enkele Portugese schepen dreven in hetzelfde jaar op hun expeditie naar Indië zozeer westelijk af dat Brazilië ontdekt werd. In Gent werd de zoon van Filips de Schone en zijn vrouw Johanna geboren. Via zijn ouders verwierf hij grote delen van Europa. In 1519 liet hij zich kronen door de paus: keizer Karel V. Tot de gebieden die hij erfde, behoorden Spanje en grote delen van het huidige België en Nederland. Tijdens zijn regering vestigde Karel ook in Friesland, Utrecht, Groningen, Drente en Gelderland zijn gezag. De vorst streefde naar eenheid in zijn onderhorige gebieden, ook in religieus opzicht. Maar de weerzin tegen het absolutisme, de centralisatie en de geloofsvervolging groeide en kwam tot een uitbarsting onder Filips II, de zoon van Karel V, die in 1555 zijn vader opvolgde. Ook Filips droomde van een moderne eenheidsstaat. Het centrale bestuur in Brussel kwam echter veelvuldig in botsing met de ingezetenen die op handhaving van hun gewestelijke rechten en privileges stonden. Daar kwam bij dat de Nederlanders op geen enkele wijze betrokken wilden worden in de Spaanse (handels)belangen van hun vorst. De tegenstellingen spitsten zich vooral toe op het punt van de godsdienst. Als katholiek voelde Filips zich verplicht het opkomende protestantisme krachtig de kop in te drukken, ook omdat hij net als zijn vader een eenheidsstaat zonder eenheid van godsdienst onmogelijk achtte. Met name door Filips' maatregelen op kerkelijk-godsdienstig terrein kreeg het verzet in de Nederlanden een algemeen karakter. Dit mondde in 1566 uit in het aanbieden van het Smeekschrift der Edelen in Brussel dat in de eerste plaats het verkrijgen van een grotere mate van tolerantie ten aanzien van het protestantisme beoogde. Tijdens deze plechtigheid zou een van de aanwezigen de landvoogdes, Margaretha van Parma, een halfzuster van Filips, ingefluisterd hebben zich niet te veel van de wijs te laten brengen door deze gezamenlijke actie, omdat het maar ‘schooiers’ waren die voor haar stonden: ‘Ce ne sont que des Gueux’. De naam ‘Geuzen’ werd door ‘het verzet’ als een erenaam overgenomen. | |
[pagina 15]
| |
Het Smeekschrift had intussen wel degelijk enig direct effect: er kwam een voorlopige godsdienstvrijheid. De zaak escaleerde echter; er brak een geweldig oproer uit, waarin behalve religieuze en politieke vooral sociale en economische motieven een rol speelden: de Beeldenstorm. Het gevolg van deze verwoestende beweging was dat potentiële leiders van het verzet bakzeil haalden en zich achter Filips stelden of het hopeloze van de toestand inzagen - de kans om door overleg tot een oplossing te komen was nu verkeken - en naar het buitenland vluchtten. Tot de laatstgenoemde groep behoorde Willem van Oranje. Hij was ook de man achter de gewapende invallen in Groningen en Brabant van 1568, waarmee hij de leiding in de strijd tegen Spanje op zich nam. Zijn directe tegenstander werd de hertog van Alva die de plaats had ingenomen van de al te toegeeflijke Margaretha van Parma. Aan diens superioriteit en de angst van de bevolking was het te wijten dat Oranjes eerste militaire expedities volledig mislukten. Maar het verzet tegen de ‘IJzeren Hertog’ nam toe en kwam enigszins boven de godsdienstige tegenstellingen te staan, toen hij een stelsel van algemene belastingen wilde invoeren. De Tiende Penning, een heffing van 10% op de verkoopprijs bij iedere verkoop van roerend goed, was daar een onderdeel van. Met de inname van Den Briel door de Watergeuzen raakte de opstand in een stroomversnelling. Binnen verloop van korte tijd koos vrijwel geheel Holland en Zeeland voor Oranje en Alva vertrok in 1573 gedesillusioneerd naar Spanje. Filips trachtte de opstandelingen van hun aanvoerder te beroven door hem in 1580 in de ban te doen, wat betekende dat iedereen hem straffeloos kon doden. Sterker nog: er kwam een forse prijs op zijn hoofd te staan. Dit betekende dus een verkapt doodvonnis. De intussen flink gegroeide opstandige gewesten deden een jaar later een passende tegenzet: ze zwoeren de Spaanse koning officieel af. De Republiek der Verenigde Nederlanden was een feit. Het Zuiden behield het katholieke geloof en bleef onder Spaans gezag. Toen de jonge Republiek echter op het punt stond de soevereiniteit aan Oranje over te dragen, werd deze vermoord (1584). Een aantal jaren stonden de zaken er zeer slecht voor tot Oranjes zoon Maurits de confrontatie met de Spanjaarden met succes aanging. Hij wist een reeks steden met omliggend land te heroveren, te beginnen met Breda door de list met het turfschip in 1590. Hij completeerde zo het gebied van de Zeven Verenigde Provinciën, waarvan het prestige in die paar jaar zo gestegen was dat in 1596 het Drievoudig Verbond met Engeland en Frankrijk tot stand kwam. Aan het eind van de zestiende eeuw was de onafhankelijke Republiek tot een niet te onderschatten bondgenoot uitgegroeid. | |
1.1.8. Literair Nederland in de zestiende eeuwWie zich in de zestiende eeuw interesseerde voor de literatuur, kon terecht in een rederijkerskamer. In alle zichzelf respecterende plaatsen vond men een of meer van dergelijke verenigingen, waarvan de leden zich vooral | |
[pagina 16]
| |
bezighielden met het schrijven en voordragen van poëzie en het schrijven en spelen van toneel. Hun dramatisch werk valt ruwweg te verdelen in kluchten - meestal cluten of esbattementen genoemd - en sterk belerende moraliteiten met allegorische personen. De lyriek wordt gekenmerkt door ‘knutselarij’: hun ijver om kunst te maken ontaardde vaak in gegoochel met rijmvormen, ingewikkelde strofenbouw (bijvoorbeeld refrein, acrostichon, rondeel) en het gebruik van Franse woorden. De invloed van de kamers was groot. Zelfs in sommige Geuzenliederen, waarin het oorlogsgebeuren werd becommentarieerd en herhaaldelijk lucht gegeven aan uitgesproken anti-roomse en anti-Spaanse gevoelens, vinden we regelmatig sporen van de rederijkers terug. Zo is het beroemdste van alle Geuzenliederen, het Wilhelmus, een kunstig naamdicht met naar rederijkersgewoonte een oorlofstrofe, waarin afscheid wordt genomen van de lezer, en een laatste strofe die opgedragen is aan de Prince, de voorzitter of beschermheer van de kamer. Ook de refreinen van Anna Bijns horen wat de vorm betreft thuis in de rederijkerssfeer. Hoewel er gemakkelijk kritiek geleverd kan worden op het gemaakte karakter van met name de poëzie van de rederijkers, moeten we niet de ogen sluiten voor hun kwaliteiten: ze experimenteerden met de taal, probeerden die mooier en rijker te maken door allerlei vernieuwingen en als zodanig kunnen we hen zien als voorlopers van de renaissance in de Nederlanden. | |
1.1.9. De renaissanceItalië was na de opbloei van de middeleeuwse beschaving in de dertiende eeuw niet stil blijven staan. De burgerij van de Italiaanse steden, rijker wordend door de handel en breder georiënteerd door het gemakkelijker verkeer, raakte uitgekeken op het middeleeuwse ideaal van wereldverzaking en besefte dat het aardse leven ook heel wat te bieden had. Het ‘memento mort’ maakte plaats voor het ‘carpe diem’. Was de mens altijd beschouwd als lid van een groep (familie, leen, gilde, stand) dat niet in staat was tot individuele scheppende arbeid, nu werd het ideaal als individu een actief, creatief leven te leiden. En de werkelijkheid was geen statisch geheel meer waarover je alleen kon nadenken, maar een dynamisch gebeuren dat onderzocht diende te worden. Het was echter moeilijk leven zonder autoriteiten. Na het afzweren van de middeleeuwse denkpatronen vond men de basis voor een nieuwe wereldvisie in de klassieken die daartoe nauwgezet bestudeerd werden. Vandaar de benaming ‘renaissance’: wedergeboorte, en wel van de antieke cultuur. De grootste bloei bereikte de Italiaanse renaissance rond 1500 met ongelooflijk veelzijdige persoonlijkheden als Michelangelo, Rafaël en Leonardo da Vinci, maar de veertiende-eeuwse Francesco Petrarca kon al volledig aanspraak maken op de betiteling ‘renaissancekunstenaar’. Hij bestudeerde het Latijn en het Grieks, reisde rond in Europa, speurde naar overblijfselen van de antieken in Italië, ontwikkelde nieuwe poëzievormen (het sonnet) en gebruikte de volkstaal als literaire taal. In zijn brieven | |
[pagina 17]
| |
noemt deze dichter van de aardse liefde en de levensvreugde het tijdperk na de val van het Romeinse Rijk met enige minachting een (barbaarse) tussenperiode, die vermeden moet worden met het oog op de zuivere bron van de klassieken. Het complex van nieuwe ideeën uit de Italiaanse renaissance werd in de loop van de zestiende en zeventiende eeuw gemeengoed in heel West-Europa. Belangrijk voor de verspreiding ervan was het humanisme. Oorspronkelijk was dit een taalkundige beweging, gericht op het herstel van het zuivere Latijn en de juiste tekst van klassieke werken en de oude bijbelvertalingen, maar in tweede instantie droegen de humanisten zeer bij tot de verbreiding van de rationele opvattingen over mens en wereld en de tolerantiegedachte die zij uit de geschriften van de oude meesters destilleerden. De humanisten hadden grote invloed via de Latijnse Scholen die in de zestiende eeuw als paddestoelen uit de grond rezen en de oude kloosterscholen geleidelijk vervingen. De leerlingen leerden er in de eerste plaats goed Latijn spreken en schrijven. Er is uit deze kringen dan ook een enorme hoeveelheid neo-Latijnse literatuur overgeleverd. Jarenlang was de voertaal van Europa's knappe koppen het Latijn. Illustratief voor dit verschijnsel is het verlatijnsen van de eigennaam (De Groot-Grotius; Van Meteren-Demetrius; Voet-Voetius). Het renaissance-denken impliceert ook nationaal-bewustzijn. Dat leidde ertoe dat meer en meer schrijvers kozen voor de volkstaal in plaats van het Latijn, met dien verstande dat ze de eigen taal op hetzelfde niveau wilden brengen als het Latijn. Het is dan ook geen toeval dat uit deze tijd de eerste Nederlandse grammatica's stammen. Als eerste taalkundig werk kan de Nederduitsche Orthographie van Pontus de Heuiter (1581) genoemd worden. Dit houdt zich echter uitsluitend met spellingkwesties bezig. Veelzijdiger is de Twe-spraack vande Nederduitsche Letterkunst uit 1584, uitgegeven door de Amsterdamse rederijkerskamer ‘In Liefd Bloeyende’. Aangezien de Twespraack ook syntactische zaken aan de orde stelt, kan zij als de eerste Nederlandse grammatica gelden. De klassieken bleven de ideale leidraad: een goed schrijver werd men door te beginnen met het vertalen van klassieke teksten (translatio). Vervolgens werden de ouden nagebootst (imitatio) met als einddoel het overtreffen van de oude meesters door bijvoorbeeld christelijke elementen toe te voegen (aemulatio). De literaire werken uit de renaissanceperiode worden dientengevolge gekenmerkt door het gebruik van klassieke genres, klassieke onderwerpen en versmaat. Een van de eersten die in Nederland de nieuwe denkbeelden van de renaissance verwoordde, was Dirk Volkertszoon Coornhert. Hij stond de verdraagzaamheid voor, wat hem zowel in de ogen van protestanten als rooms-katholieken verdacht maakte. Ook heeft hij al iets van de ‘Uomo Universale’: behalve beeldend kunstenaar en schrijver was hij een talentvol musicus. Opvallend is zijn bewerking van een deel van Homerus' Odyssee. Hij gebruikte daarvoor een Latijnse vertaling: hij kende namelijk geen Grieks; het Latijn had hij zich echter door zelfstudie eigen gemaakt. | |
[pagina 18]
| |
Behalve Homerus vertaalde hij ook werk van Cicero, Seneca en een aantal vertellingen uit Boccaccio's Decamerone. Toch staat het meeste literaire werk van Coornhert nog in de rederijkerstraditie. Pas in de zeventiende eeuw breekt in Nederland de Nieuwe Tijd aan. Dan is de vrijheidsstrijd in feite beslist. Hoewel de Republiek soms verscheurd werd door onderlinge conflicten van de hervormden, was de beschaving er ruim en verdraagzaam: rooms-katholieken, doopsgezinden, lutheranen en zelfs ongelovigen werden getolereerd. Er was een opmerkelijke vrijheid van drukpers en buitenlandse geleerden, onder wie vanaf 1629 René Descartes, zochten hier regelmatig hun toevlucht. Heksenprocessen behoorden tot het verleden en vrijwel iedere stad kon bogen op een Latijnse School. De handel met de in de zestiende eeuw ontdekte landen legde de nieuwe staat geen windeieren. Kortom: de renaissance kon tot volle wasdom komen. | |
1.2. De Zeventiende Eeuw | |
1.2.1. Politieke ontwikkelingenIn de zeventiende eeuw ging de oorlog met Spanje door, maar het was niet langer een gevecht op leven en dood. Het verschil met de vorige decennia blijkt duidelijk als we de Geuzenliederen van Adriaan Valerius vergelijken met die uit het begin van de opstand: aan het woord is een dichter die zijn volk wil aansporen de strijd tegen Spanje eendrachtig voort te zetten en zich niet te verliezen in onderlinge schermutselingen. Valerius' waarschuwing was niet helemaal ongegrond. Zowel de Republiek als Spanje begonnen naar vrede te verlangen, maar de vrede stuitte af op twee eisen van Spaanse zijde: vrijheid van godsdienst voor de rooms-katholieken en stopzetting van de vaart op Indië. Tenslotte werd men het eens over een Twaalfjarig Bestand (1609-1621), waartegen echter heel wat protesten klonken, onder andere van de zijde van Maurits die bang was dat Spanje de adempauze zou benutten om nieuwe krachten te verzamelen om de Republiek alsnog te incorporeren. Tijdens het Bestand brak er in de Republiek bijna een burgeroorlog uit vanwege onenigheid over theologische vraagstukken, maar door enkele zuiveringsacties waarvan onder andere Johan van Oldenbarnevelt in 1618 het slachtoffer werd, wist Maurits de zaak bij elkaar te houden. Een positief gevolg van het geruzie was het besluit van de Synode van Dordrecht (1618-1619) om zorg te dragen voor een goede bijbelvertaling. Daartoe werd in 1628 een reeks taalbesluiten opgesteld, de Resolutien genaamd. De vertaling, de zogenaamde Statenvertaling, - zij kwam immers ‘op last van de hoogmogende heren Staten-Generaal’ tot stand - was in 1637 gereed en heeft een grote invloed uitgeoefend op onze taal. Nauwelijks bekomen van de partijstrijd moest de Republiek zich opmaken voor de hernieuwde vijandelijkheden met Spanje. Maurits' sombere voorspellingen uit het begin van het Bestand leken bewaarheid te | |
[pagina 19]
| |
worden: hij was nauwelijks opgewassen tegen Spinola. Maar wat Maurits niet meer kon, gelukte zijn halfbroer Frederik Hendrik: nadat deze het ‘Staatse’ gebied nog wat had weten uit te breiden, werd in 1648 de Vrede van Munster gesloten. | |
1.2.2. De Gouden EeuwVeel meer dan oorlog en interne problemen dat deden, kenmerkte de stormachtige ontwikkeling van handel en scheepvaart de zeventiende eeuw, met in het verlengde daarvan een culturele bloei die zijn weerga nauwelijks kent. De Gouden Eeuw, die niet in de laatste plaats gestalte kreeg door de talloze immigranten die hier een veilig heenkomen zochten, bracht de Hollandse meesters van de schilderkunst als jan Steen en Paulus Potter voort; geleerden als Jan Swammerdam, Antonie van Leeuwenhoek en Christiaan Huygens, filosofen als Spinoza, internationaal gewaardeerde architecten, schrijvers, musici en noem maar op... | |
1.2.3. Enkele literatoren en taalkundigenOp literair gebied is Pieter Corneliszoon Hooft onze renaissance-kunstenaar bij uitstek. Hij kreeg een goede opvoeding, bestudeerde de klassieken en maakte een reis naar Frankrijk en Italië, waar hij in direct contact met de renaissance kwam. Na zijn benoeming tot Drost van Muiden en Baljuw van Gooiland bracht hij de zomers door op het Muiderslot, waar hij talrijke kunstenaars en geleerden om zich heen verzamelde: de Muiderkring. Op de bijeenkomsten lazen dichters hun werk voor en onderwierpen het aan de kritiek van anderen; men voerde er interessante gesprekken en er werd vaak gemusiceerd. In de winter verbleef Hooft in zijn meer comfortabele woning in Amsterdam, dat was uitgegroeid tot het cultuurcentrum van Nederland. Al het literaire werk van Hooft - of het nu zijn kunstige brieven, zijn sonnetten, zijn klassieke toneelspelen of zijn door Tacitus beïnvloede Neederlandsche Histoorien zijn - ademt de geest van de renaissance. Een van de regelmatige gasten op het Muiderslot was de Hagenaar Constantijn Huygens: een zeer veelzijdig man die behalve door zijn uitgebreide talenkennis, zijn bedrevenheid in de wiskunde en zijn literaire werk de leden van de Muiderkring kon verrassen door met fraaie stem, begeleid door luitspel, zijn eigen composities ten gehore te brengen. Jacob Cats studeerde in Leiden, waar hij zich aanvankelijk veel bezighield met de Griekse taal, maar hij koos tenslotte voor de rechtenstudie met het oog op een juridische carrière. Hij promoveerde in Orléans en woonde enige tijd in Parijs. Maatschappelijk gezien ging het hem zeer voor de wind: hij bracht het tot raadpensionaris van Holland. Ondanks zijn hoogwaardige opleiding en hoge posities ontwikkelde Cats zich op literair gebied tot de dichter voor de gewone man. Hij werd de volksopvoeder bij uitstek, die dankzij zijn enorme belezenheid nooit om stof verlegen zat. | |
[pagina 20]
| |
Twee andere beroemde schrijvers uit de zeventiende eeuw, Joost van den Vondel en Gerbrand Adriaenszoon Bredero, hadden minder bemiddelde ouders. Zij moesten de dure klassieke opleiding ontberen. Vondel heeft zich op latere leeftijd de klassieke talen eigen gemaakt. Bredero bezocht alleen de lagere school: vreemde talen kende hij nauwelijks. Maar door contacten met tijdgenoten heeft ook hij werk geleverd dat renaissance-trekken vertoont. Op taalkundig gebied zijn de volgende namen van belang: Jacob van der Schuere, Petrus Montanus en Petrus Leupenius schreven werken op het terrein van de spelling. Leupenius schreef overigens ook een grammaticaal werk. Daarnaast hielden Antonis de Hubert, Christiaen van Heule en Samuel Ampzing zich met de syntaxis bezig. | |
1.2.4. OnderwijsHoewel niet iedereen op dezelfde wijze gebruik kon maken van de mogelijkheden - er bestond zelfs geen basisbeurs - stond het onderwijs in de Republiek in vergelijking met de buurlanden op een vrij hoog peil. Overal waren lagere schooltjes waar kinderen, die er door hun ouders werden heen gestuurd, leerden schrijven, lezen en rekenen. In grotere plaatsen kon men vervolgens de Latijnse School bezoeken en universiteiten waren er te Leiden, Groningen, Utrecht, Franeker en Harderwijk. | |
1.2.5. Handel en nijverheidAmsterdam werd na de val van Antwerpen in 1585 en het sluiten van de Schelde meer en meer het centrum van de westelijke handelswereld. Door compagnieën op te richten slaagden de kooplieden erin een groot deel van de koloniale handel te monopoliseren, wat in de praktijk betekende dat ze zelf de aan- en verkoopprijzen konden bepalen. Gigantische winsten waren het gevolg: geld dat in belangrijke mate het culturele klimaat mogelijk maakte. Ook nijverheid en visserij, waaronder de walvisvaart, bloeiden en het platteland pikte een graantje mee: veel boeren verdienden wat bij door huisindustrie of vonden werk bij de talloze droogmakerijen. | |
1.2.6. De ‘burgerlijke’ Gouden EeuwIn de jonge Republiek hadden de leiders van de stedelijke burgerij de touwtjes in handen. De meeste macht berustte bij de Hollandse stadsbesturen: het waren uiteindelijk de rijke kooplieden en reders die de politieke koers uitstippelden. Op religieus terrein waren het de burgerlijke calvinistische predikanten die de toon aangaven. Wat voor de staatkunde en de godsdienst geldt, geldt voor de hele beschaving uit de zeventiende eeuw: die had een uitgesproken ‘burgerlijk’ karakter. Niet de kerk en de adel waren de opdrachtgevers op artistiek gebied, maar de burgers. Zij verlangden portretten, landschappen en | |
[pagina 21]
| |
stillevens om hun woonhuizen te verfraaien, zij bezochten de schouwburgen en zij kochten de boeken. Dat het hier steeds gaat om een betrekkelijk kleine groep, behoeft geen betoog. Veel breder zijn de lagen van de bevolking die zwoegden voor hun dagelijks brood en nauwelijks tijd en geld hadden om zich met het culturele leven bezig te houden. Voor de vele armen was er in de Gouden Eeuw maar weinig goud te bespeuren. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor de zeelieden die de kastanjes voor de welgestelde opdrachtgevers uit het vuur moesten halen. Over het lot van de inlanders in de koloniën maakte niemand zich druk. Maar als de burger aan de goede kant van de streep zat en even verder kon kijken dan de dagelijkse strijd om het bestaan, dan liet hij zijn oog vallen op de wonderen van de hem omringende wereld. Voor hem werkte de drukpers op volle toeren. Tal van ‘wetenschappelijke’ werken, zoals vertalingen van de oude meesters met eigentijdse commentaren, verhandelingen over spoken, het heelal of nieuwe brandblustechnieken, beschrijvingen van steden of verre landen, praktische tips voor worstelaars, overzichten van het roemrijke verleden of de Oprechte Haerlemsche Courant: al die teksten schetsen het beeld van de wereld van de zeventiende-eeuwse burger. |
|