Er is een land waar vrouwen willen wonen
(1984)–Joke Kool-Smit– Auteursrechtelijk beschermdteksten 1967-1981
[pagina 209]
| |
Feminisme en socialismeGa naar voetnoot*Ga naar voetnoot1Wie in het oude beginselprogramma van de PvdAGa naar voetnoot** zoekt naar een passage over de verhouding tussen de seksen komt bedrogen uit. Wat er wél in voorkomt is een uitspraak over de betekenis van het gezin: ‘De partij erkent de fundamentele waarde van huwelijk en gezin, zowel voor de groei van de persoonlijkheid van alle gezinsleden als voor de samenleving. Sociale, fiscale, culturele en volkshuisvestingspolitiek dienen mede op de bescherming en verheffing van het gezin te zijn gericht.’ Achteraf lijkt die passage naïef, onverdraagzaam en nietszeggend. Naïef omdat men de laatste jaren het gezin veel meer als producent van starre karakters en voortplanter van neuroses dan als groeifactor is gaan zien; onverdraagzaam omdat degenen die niet leven volgens het vader-moeder-kindertjespatroon worden achtergesteld; nietszeggend omdat geen enkele uitspraak wordt gedaan over de wijze waarop het gezin en bijgevolg de samenleving moeten worden ingericht. Kennelijk zagen degenen die toen deze tekst formuleerden het gezin functioneren zoals het reilde en zeilde in de jaren vijftig, met een vader die de rol van kostwinner vervult en een moeder die het lichamelijk en geestelijk welzijn van alle gezinsleden voor haar rekening neemt. Vijftien jaar later lijkt het onbegrijpelijk dat door vrouwen en socialisten toentertijd geen protest werd aangetekend tegen deze stand van zaken. Want | |
[pagina 210]
| |
het gezin zoals wij dat kennen is het laatste stuk geïnstitutionaliseerd feodalisme dat nog bestaat, en wie gelijke ontplooiingskansen predikt (dat gebeurde in 1959 ook al) zou toch moeten beginnen met middeleeuwse restanten uit het maatschappelijk bestel te verwijderen. Waarom is het gezin feodaal? Omdat het geen werkgemeenschap is waar volwassenen als individu een gelijke inbreng hebben en dezelfde mogelijkheden, maar een instelling waar één gezinslid, de moeder, haar arbeidskracht gratis in dienst stelt van de anderen, in ruil voor onderdak, voedsel, kleding en een zekere mate van bescherming. Zij leeft onder een regime van uitbuiting en genadebrood. In de periode dat gezinnen meer generaties herbergden leefden meer familieleden onder dit regime: bejaarden, ongetrouwde tantes, opgroeiende kinderen. Bij sommigen lag het accent meer op het genadebrood (grootouders, de negentiende-eeuwse tante die liefderijk werd opgenomen in het gezin van broer of zuster); bij anderen meer op de uitbuiting (grotere of volwassen kinderen die gratis meewerkten in het familiebedrijf, de tante die thuis bleef om voor haar ouders te zorgen). Wat die andere categorieën betreft is men gaan inzien dat zij recht hebben op zelfstandigheid. Ongetrouwde tantes hebben tegenwoordig een baan, ook al verzorgen zij soms hun ouders nog. Bejaarden krijgen hun aow en wonen meestal niet meer bij hun kinderen in. Opgroeiende kinderen hebben recht op een eigen toekomst, en als de jeugdlonen worden opgetrokken zullen zij niet langer genoodzaakt zijn in het ouderlijk huis te blijven. De enige wier positie niet veranderd is is de getrouwde vrouw.
Hoe kan men verklaren dat hiertegen in 1959 niet werd geprotesteerd? Het antwoord ligt vermoedelijk besloten in een drietal factoren. De eerste is dat in Nederland een consensus gegroeid was over wat vrouwen hoorden te doen: het jonge meisje werkte, de getrouwde vrouw was thuis, de ongehuwde oudere vrouw had weliswaar haar bestemming gemist, maar als maatschappelijk wezen mocht zij meedoen. De tweede factor is dat de scherpe kantjes van het feodalisme wat afgesleten waren; juridisch had de getrouwde vrouw haar status | |
[pagina 211]
| |
van horigheid min of meer verloren: er was, om het met een modieuze term te zeggen, wat aan symptoombestrijding gedaan en men had zich genesteld in de mythe van het ‘partnerschap’, waarbij de één de ‘buitendienst’ vervulde en de ander de ‘binnendienst’. En tenslotte was er een compensatie voor de afhankelijke positie van de vrouw; moeder zijn was het hoogste wat zij kon bereiken; de vrouw die vele kinderen grootbracht was een respectabele figuur. Nu is zij hoogstens nog een mens dat ook niet beter wist. Anders gezegd: het voetstuk dat vrouwen op hun plaats hield is aan stukken gevallen. Vrouwen baren nog altijd kinderen, maar het gebeurt niet langer onder het goedkeurend oog van de gemeenschap. In het kraambed worden zij voorgelicht over anti-conceptie en de staatscommissie voor het bevolkingsvraagstuk roept bezorgd dat Marie haar levensdoel niet langer moet zoeken in het moederschap. De moeders van weleer zijn hun status kwijt en hun dochters bevinden zich in een vacuüm. Want op een volwaardig bestaan in de maatschappij hebben zij niet gerekend en de maatschappij evenmin; vrouwen vervullen daar de ‘uitgeholde’ functies en er zijn weinig tekenen te bespeuren die erop wijzen dat men een andere koers gaat varen.
Honderd jaar eerder stond de positie van de vrouw in socialistische kringen wél ter discussie, en de remedie die toen werd aanbevolen om haar van haar horigheid te verlossen was afschaffing van het gezin. Dat was een kortzichtige oplossing, want daarmee werd geen recht gedaan aan de verschillende elementen die haar positie bepalen: haar plaats in en buiten de produktie, de voortplanting, de seksualiteitGa naar voetnoot2, de socialisatie van kinderen. Maar de oude socialisten zaten wel dicht bij de kern van het probleem, want zolang de functies die de vrouw binnen het gezin vervult vanzelfsprekend als haar domein worden gezien, verandert haar positie niet, worden haar taken alleen anders gegroepeerd. Een van die functies - die voortplanting | |
[pagina 212]
| |
- is haar toebedeeld door de natuur; de andere - het grootbrengen van kinderen en het verzorgen van gezinsleden - worden haar opgelegd door de maatschappij. Wat wij de afgelopen honderd (?) jaar hebben gezien is een verschuiving van die functies. Zo heeft de overgang die het gezin lang geleden doormaakte van produktie- naar consumptie-eenheid de vrouw niet de vrijheid bezorgd om zelfstandig buiten het gezin te opereren. De leegte die was ontstaan werd opgevuld met de ideologie van de verzorgende moeder, en voor zover getrouwde vrouwen toch buitenshuis werkten zag men dat als een noodoplossing: de hongerlonen van de mannen moesten zo snel mogelijk omhoog. Een latere ontwikkeling, die ook meer ruimte had kunnen scheppen, de daling van het geboortencijfer, werd eveneens ontkracht door een nieuwe ideologie: toen vrouwen niet meer uitgeleverd waren aan de voortplanting bleken zij te leven in de eeuw van het kind. Aan de opvoeding werden steeds hogere eisen gesteld, en tegen de tijd dat dochters en zoons het ouderlijk huis verlieten werd de moeder beschouwd als te oud om maatschappelijk nog iets te kunnen. Een derde verschuiving bracht de toenemende welvaart. Meestal wordt die gezien als eenduidig gunstig voor de vrouw: met alle apparatuur waarover zij beschikt is haar werk een stuk eenvoudiger geworden. In zijn jongste boek Economics and the Public PurposeGa naar voetnoot3 wijst Galbraith erop dat dat helemaal niet zo is. Vroeger, zegt hij, hadden de rijken hun personeel en de armen bezaten zo weinig dat er niet veel te verzorgen viel. Nu hebben de rijken geen personeel meer en ook de armen van vroeger bezitten een reeks van goederen die allemaal beheerd, verzorgd en voortdurend vervangen moeten worden. Degene die hiervoor opdraait is de huisvrouw, door Galbraith tot ‘cryptoservant’ bestempeld, ik noem haar liever de dienstmaagd van het aangeklede bestaan. Want zij heeft niet alleen meer te verzorgen, zij neemt ook de negatieve gevolgen van de welvaart voor haar rekening. Zij springt in waar de ouderwetse dienstverlening onbetaalbaar is geworden; zij moet haar kinderen steeds vergezellen vanwege het | |
[pagina 213]
| |
verkeer. En haar dienstverlening breidt zich uit naar andere opvoedingsinstituten: een school die zichzelf respecteert roept moeders voortdurend op te komen helpen met iets nuttigs of iets leuks. Nieuwe ontwikkelingen hebben vrouwen dus niet bevrijd van het gezin, ze brachten alleen een verschuiving teweeg. Bedenkelijker is dat ze wèl gevolgen hadden voor hun positie in het arbeidsbestel: het werk binnenshuis pleegt een verlengstuk te hebben naar buiten. Lang geleden al kwamen zij in de industrieën terecht die eerder tot het produktieterrein van het gezin hadden behoord: voedsel, textiel, leerverwerking. In de Zweedse lucifersindustrie werd eens onderzocht waar de opsplitsing in vrouwen- en mannenfuncties vandaan kwam; het bleek dat de taakverdeling in de huisindustrie model had gestaan voor de toewijzing van functies in de fabriek. De nieuwe vrouwenberoepen die in de negentiende eeuw ontstonden weerspiegelden de rol van de verzorgende en opvoedende moeder; meisjes uit de betere stand mochten onderwijzeres of verpleegster worden. Dit alles is bekend, maar waar men, geloof ik, niet zoveel oog voor heeft gehad is een andere ontwikkeling: de persoonlijke dienstverlening die de moeder geacht wordt haar man en kinderen te bieden heeft ook haar weerslag gevonden in het arbeidsproces. Er kwam een reeks van nieuwe beroepen waarin de vrouw de man van kleine zorgen en domme werkjes ontlast. Dat betekende een hiërarchische verschuiving van klasse naar sekse. Vroeger werden de meeste persoonlijke diensten verleend door mensen van hetzelfde geslacht: de dame had haar dienstbode, de meester zijn knecht, die - lees oude toneelstukken - allerlei akkevietjes voor hem opknapte. Nú heeft de meester zijn dienares die zorgt dat hij zich ongestoord aan belangrijke zaken kan wijden, de privé-secretaresse is de verpersoonlijking daarvan. Deze materiële verschuiving had ook gevolgen in het mentale vlak: het werd gewoon van een vrouw dingen te verlangen die je een man niet kunt vragen. Dus is men er huiverig voor mannen toe te laten tot dit type assistentenberoepen. De Nederlandse Vereniging van Tandartsen had ernstige bezwaren tegen mannen in de rol van mondhygiënist: persoonlijke | |
[pagina 214]
| |
dienstverlening van een man is gênant. Op hun beurt produceren deze beroepen weer echtgenotes met een dienstvaardige instelling: een assistente kan dan ook trouwen met haar baas, terwijl een assistent zijn chef alleen maar op mag volgen. Het griezelige is dat deze beroepen vaak worden uitgeoefend door vrouwen met een redelijke tot goede opleiding. Een aardig staaltje daarvan is te vinden in de volgende, uit België stammende advertentie.
Welke jonge vrouw durft op volgende vragen ja antwoorden - ik ben volkomen tweetalig - ik beheers steno-daktylo in beide landstalen - ik ben jong, heb een prettig uitzicht en een opgeruimd karakter - ik kan volkomen zelfstandig werken en initiatief nemen - ik vergeet noch de koffie van mijn baas noch de belangrijke zakenbrief - ik ben daarbij nog binnenhuisarchitecte - kortom ik ben de ideale secretaresse die ook de dagen dat onze verkoopsdirecteur ‘geënerveerd’ is (om 't zacht uit te drukken) de ideale public relations woman blijft
Meer onderwijs op zich vormt dus geen garantie voor verbetering van de positie van de vrouw, te meer waar het assistentenmodel de neiging heeft zich naar boven uit te breiden. Zelfs met een hogere beroepsopleiding of een universitaire graad is de vrouw niet gevrijwaard tegen het secretaresseschap. Uit het voorgaande vallen twee conclusies te trekken: 1 Deelverbeteringen brengen geen verandering in de positie van de vrouw: meer onderwijs, kiesrecht, de pil en huishoudmachines hebben alleen geleid tot verschuivingen. 2 ‘Binnenshuis’ heeft de neiging ‘buitenshuis’ te besmetten; de taken en functies die de vrouw thuis vervult werken door buiten het gezin; zij beïnvloeden de inhoud van de taken die haar in de maatschappij worden toebedeeld.
De positie van de vrouw kan dus alleen maar veranderen wanneer zijzelf en de anderen haar zien als iemand die niet wordt bepaald door het gezin. Wanneer dat niet gebeurt blijft | |
[pagina 215]
| |
zij in haar jonge jaren degene die werkt om thuis te kunnen zijn en eenmaal getrouwd, degene die werkt om tijdelijk van thuis verlost te zijn. Dat betekent dat de slagzin, ergens in een programma van de PvdA geformuleerd, ‘vrouw en man nemen op voet van gelijkheid deel aan het maatschappelijk leven’, een holle frase blijft zolang daaraan niet wordt toegevoegd: ‘man en vrouw nemen op voet van gelijkheid deel aan het gezin’. Pas wanneer de PvdA beide uitspraken tot richtsnoer neemt van haar handelen krijgt het streven naar gelijkheid tussen de seksen werkelijk inhoud. Als de PvdA haar eigen belangen en idealen respecteert - in dit geval vallen die samen - maakt zij daar snel een begin mee. Anders loopt ze het risico twee soorten vrouwen als struikelblok op haar weg te vinden. De groep die het meest actief dwars zal gaan liggen zal bestaan uit feministen. Nu al voelen velen van hen zich door links verraden en verkocht: door de marxistische die-hards die alleen de klassenstrijd in hun vaandel hebben geschreven en in hun maatschappij-analyse geen plaats hebben ingeruimd voor de helft; door links in het algemeen dat zich inzet om alle soorten ongelijkheid psychisch en materieel te verkleinen, maar in woorden, daden en levenshouding laat merken geen oog te hebben voor de meest ernstige vorm van ongelijkheid die in onze samenleving bestaat, en protesten daartegen hooghartig afdoet als het gezeur van een elitaire groep. Op dit moment vormt deze groep nog geen politieke factor van betekenis, maar naarmate het feminisme verder om zich heen grijpt - en dat gebeurt in hoog tempo - neemt het risico van afscheiding toe. Want als de oogjes eenmaal open zijn gegaan en de discriminatie blijft voortduren, worden de slachtoffers daarvan steeds radicaler. Het andere struikelblok vormen de vrouwen die traditioneel zijn opgevoed. In de periode voorafgaand aan de presidentsverkiezingen is in de Franse pers veel aandacht besteed aan de positie van de vrouw. De opkomst van het feminisme was niet vreemd aan deze belangstelling, maar er waren ook directpolitieke redenen voor: men vreesde dat de groep oudere vrouwen de balans ten gunste van GiscardGa naar voetnoot* zou doen doorslaan. Toen ik las dat MitterandGa naar voetnoot** inderdaad verloren had | |
[pagina 216]
| |
reageerde ik met gemengde gevoelens: ‘jammer’ dacht ik, maar ook: ‘jongens, dat komt er nou van’. Want wat links op zijn brood kreeg was niet alleen dat het de belangen van vrouwen niet of nauwelijks had behartigd. Het kwaad zit veel dieper: links heeft er nooit bij stilgestaan dat de feodale positie van de vrouw psychische consequenties had. Wie zich geminacht weet en geen zelfvertrouwen heeft zoekt bescherming, en die bescherming lijkt geboden te worden door vaderfiguren die alles bij het oude willen laten, die orde en stabiliteit lijken te garanderen. Op deze wijze speelt de afhankelijkheid van vrouwen de behoudende krachten in de kaart. De ene keer zal dat tot uiting komen bij een staking, de volgende keer bij een verkiezing. Vaak manifesteert het verschijnsel zich op minder spectaculaire wijze of blijft het onder de oppervlakte, maar dat betekent niet dat het zijn uitwerking mist; zolang vrouwen in de traditionele patronen blijven, remmen zij broodnodige maatschappelijke veranderingen af. Wat zich dan wreekt is dat socialisten vrouwen zijn blijven zien door de bril van de patriarchale cultuur; in feite hadden zij er niet zo'n bezwaar tegen dat vrouwen buitenspel bleven en beschouwden zij hen hoogstens als wezens voor wie goed moest worden gezorgd. Als één ding dan ook nodig is is het heropvoeding van linkse mannen - een zaak die, gezien de uitspraken van sommigen en de houding van velen in de PvdA met voortvarendheid moet worden aangepakt - en het scheppen van kaders waarin vrouwen kunnen ontdekken dat zij niet de afhankelijke, van zelfvertrouwen gespeende wezens hoeven te blijven die zij altijd dachten te wezen (vorming.)
Feministen en socialisten hebben elkaar dus nodig; daarom is het hoog tijd met het gelijkstellen van de seksen te beginnen. Dat is geen geringe klus. Want dat houdt niet alleen in dat vrouwen maatschappelijk op alle fronten een voorkeursbehandeling krijgen om hun achterstand in kennis, macht en inkomsten op te heffen, maar ook dat het arbeidsbestel en de | |
[pagina 217]
| |
eisen die daarin aan de man worden gesteld zodanig worden herzien, dat hij aan het gezinsleven zijn gelijke portie kan bijdragen, en voorts dat een systeem van collectieve voorzieningen wordt gecreëerd waar in Nederland nog geen spoor van te bekennen is. Ik noem een aantal voorbeelden: 1 De arbeidsdag wordt ingekort, mannen als groep besteden minder tijd aan betaald werk, vrouwen meer. 2 Werktijden en schooltijden worden gelijkgetrokken; ouders krijgen recht op verlof bij ziekte van de kinderen. 3 Er komt een netwerk van kinderopvang, niet alleen voor kleine kinderen, maar ook voor schoolgaande. 4 Beleidslichamen krijgen als opdracht zich bij iedere beslissing af te vragen hoe deze inwerkt op de positie van vrouwen en mannen. 5 De getrouwde of met een man samenwonende vrouw wordt in alle soorten wetten behandeld als een individu, niet als een aanhangsel. 6 In het streven naar democratisering wordt de vrijheid tijdelijk opgeofferd aan de gelijkheid, want als ze het ter plekke mogen uitzoeken zetten de oude lijnen zich voort. 7 Er komt een arbeidsmarktbeleid waarin verborgen werkloosheid even serieus wordt bestreden als officieel geregistreerde. 8 Iedere met gemeenschapsgeld werkende instantie krijgt de opdracht, bij promotie en sollicitatie naar hogere functies vrouwen voorrang te geven. 9 Vrouwen als groep krijgen prioriteit waar ze een achterstand hebben, bijvoorbeeld bij open school, toelating tot universiteit, andere vormen van onderwijs, vorming. 10 Er komen wettelijke regels die voorschrijven dat alle gekozen lichamen voor de helft uit vrouwen bestaan. 11 Er worden andere recruteringsmethoden bedacht voor commissies en dergelijke die de overheid adviseren, zodat vrouwen daarin hun rechtmatig aandeel hebben. 12 Er worden campagnes gestart om alle functies gemengd te maken. Daarbij worden educatieve methoden gebruikt en ‘aanmoedigende’ of ‘belastende’ maatregelen.
Ik zeg niet dat dit allemaal eenvoudig is, integendeel, vergeleken hierbij is het nivelleren van inkomens kinderspel. Het | |
[pagina 218]
| |
lijstje hierboven bevat slechts enkele elementen van een beleid gericht op gelijkstelling van de seksen. Een samenhangend geheel van ideeën over wat zou moeten gebeuren ontbreekt nog, en hoe die ideeën verwezenlijkt zouden moeten worden, daarover moeten alle gedachten nog worden gedacht.
De feministen verwijten de socialisten niet alleen dat zij de helft van de bevolking hebben verwaarloosd; zij maken hun nog een ander verwijt, namelijk dat zij in feite de waarden van het kapitalisme hebben overgenomen, daarop alleen correcties hebben aangebracht. Zowel het kapitalisme als het socialisme stelden de produktie centraal, het kapitalisme om meer winst te kunnen maken, het socialisme om de massa meer welvaart te kunnen bezorgen. Op die manier werd de mens ondergeschikt gemaakt aan de machine waarmee hij werkt. Een onschuldig voorbeeld: de computer bepaalt welke temperatuur er in een werkomgeving moet heersen, mensen dienen zich daarbij aan te passen. Een veel schadelijker voorbeeld: mensen zijn uitgeleverd aan ploegendienst omdat het economisch onverantwoord zou zijn de machines niet continu te laten draaien. Nu is dit een probleem dat algemeen wordt onderkend. Maar waar men veel minder oog voor heeft is dat het produktiviteitsmodel ook op andere terreinen des levens zijn verwoestende invloed doet gelden: het aanzien en het zelfrespect van mensen wordt bepaald door wat zij kunnen. Vergeleken bij een vroegere periode betekende dat vooruitgang. Vóór de Franse (of moet ik zeggen de industriële) revolutie werd de plaats van mensen bepaald door het milieu waarin zij waren geboren; de sociale hiërarchie lag vast. Enkelen waren voorbestemd om te regeren, de grote massa mocht gehoorzamen. In de uit 1830 stammende roman van Stendhal Rood en Zwart had de hoofdpersoon slechts het leger en de kerk als mogelijkheden om sociaal te klimmen, en als hij honderd jaar eerder was geboren had hij ook van de maarschalkstaf niet kunnen dromen. Vijftig jaar later komen in de romans van Zola al ingenieurs voor die via het schoolsysteem hun intrede hebben gedaan in een hogere sociale laag; een statische maatschappij was veranderd in een dynamische. De prestaties die iemand leverde waren bezig belang- | |
[pagina 219]
| |
rijker te worden dan zijn afkomst; de meritocratie - wie verdienstelijk is mag meebesturen - had haar intrede gedaan. Maar in hun houding daartegenover verschilden socialisme en kapitalisme niet wezenlijk van elkaar. Het kapitalisme was voorstander van de meritocratie uit praktische overwegingen - waarom talent verspillen; de socialisten brachten alleen correcties aan, zij probeerden de economische of sociale factoren die de doorstroming belemmerden uit de weg te ruimen. Op die manier kregen wij een maatschappij die niet alleen economisch, maar ook mentaal beheerst werd door concurrentie en prestatie: iemands waarde wordt bepaald door wat hij kan. Kinderen leren dat al vroeg op school; in feite draait alles om hun capaciteiten; de rapportcijfers zijn er om het te bewijzen. Op die manier gaan mensen hun geest, en in sommige gevallen hun lichaam beschouwen als de instrumenten waarvan zij het moeten hebben: de bekwaamheid van de manager is het enige dat telt; de benen van de voetballer zijn belangrijker dan hijzelf.
Deze levensstijl heeft ernstige gevolgen voor de psychische gezondheid van mensen. Michael YoungGa naar voetnoot* heeft daar al lang geleden op gewezen. Wie vroeger niet slaagde in het leven kon dat wijten aan het feit dat hij de kans niet had gehad; wie nu geen succes heeft haalt zichzelf een brevet van onvermogen op de hals. De meritocratie produceert mensen die beheerst worden door gevoelens van onmacht, rancune en minderwaardigheid, want zelfs als zij succes hebben zijn er altijd nog anderen die het beter doen. Mensen raakten zo vervreemd van de anderen en van zichzelf. Van de anderen, want zij werden mededingers, of werktuigen die functioneel benaderd werden als er gezamenlijk | |
[pagina 220]
| |
iets geproduceerd moest worden; van zichzelf omdat het enige wat telde de geestelijke of lichamelijke prestatie was. Het gezin kon men dus minder missen dan ooit; het werd de plaats waar men zijn wonden kon likken of de emoties afreageren die men elders in het leven moest verkroppen. Het gevoelsleven was buitenspel gezet, en ook als zij niet werkten gingen mensen als gepantserde wezens met elkaar om; zij speelden rituele spelletjes met elkaar (zie het boekje Mens erger je nietGa naar voetnoot*); zij wisselden oppervlakte-informatie uit (auto's, voetbal, recepten, adresjes) of plantten de omgangsstijl vanuit het arbeidsproces over naar hun vrije tijd - ook in verenigingen, actiegroepen en de politiek springen de mensen functioneel met elkaar om. De weg naar de anderen was versperd en er moesten speciale situaties worden geschapen om mensen de mogelijkheid te bieden elkaar weer te leren ‘ontmoeten’: sensitivity-trainingen, encountergroepen en aanverwant. Ook maatschappelijk had deze blokkering van het gevoelsleven gevolgen. Mensen leven onder de druk van de technocratie, maar op gezette tijden breken de irrationele krachten zich baan in collectieve hysterie - gelukkig hebben wij daar momenteel het voetbal voor. Nu is men de laatste tijd gaan inzien dat het produktiviteitsmodel zo zijn nadelen heeft: de aarde is geplunderd, de lucht en het water zijn vervuild en in het gras groeien alleen nog wat armetierige paardebloemen. De socialisten zijn dan ook gaan begrijpen dat men van welvaart moet overschakelen op welzijn. Alleen, zij zijn zozeer door het technocratisch denken besmet dat zij ook van het welzijn een buitenkant-artikel maken: beter onderwijs, betere huisvesting, niet vervuilde landschappen, enzovoort. Mensen worden nog altijd beschouwd als machines, alleen moet er wat meer olie in.
De feministen zijn van mening dat men daarmee niet tot de wortel gaat; ook de emotionele roofbouw op mensen moet worden stopgezet. Het feminisme is daarmee de enige linkse | |
[pagina 221]
| |
beweging die behalve een sociale ook een culturele revolutie nastreeft. Het wil een samenleving met andere waarden, het verlangt dat het gevoelsleven wordt gerehabiliteerd en dat mensen bijgevolg anders met ekaar kunnen omgaan. Het lijkt mij niet zo'n wonder dat juist vrouwen afstand nemen van de produktiviteitsmoraal. Het meritocratisch model heeft immers voor vrouwen nooit gewerkt, enkele uitzonderingen daargelaten. In een maatschappij beheerst door concurrentie en prestatie hadden zij een randpositie. Vrouwen vereenzelvigen zich meestal niet met hun werk. Bij mannen is er een rechtstreeks verband tussen tevredenheid met het leven en arbeidsvoldoening; bij vrouwen is dat er niet. Voor zover vrouwen opgesloten zitten in een concurrentiesysteem is dat niet het concurrentiesysteem van de maatschappij - hun waarde wordt bepaald door de buitenkant, hun uiterlijk of de status van hun man. Daarom is het voor vrouwen gemakkelijker hun schijnidentiteit af te leggen dan voor mannen. Het belangrijke is nu dat de feministen deze nieuwe waarden hebben ontdekt in de omgang met elkaar. In bewustwordingsgroepen, in het Nederlands meestal praatgroepen geheten, hebben zij geleerd gevoelens en ervaringen te delen zonder stand op te houden; sindsdien zijn zij als maatschappijveranderaars andere eisen gaan stellen. Zij willen niet alleen praktische resultaten (acties, projecten, infiltratie); zij vinden de kwaliteit van ieders zelfgevoelen in de onderlinge omgang even belangrijk als hun ‘produktie’. Het feminisme is dan ook de enige linkse beweging die systematisch probeert gebruik te maken van psychotherapeutische technieken, die overigens door anderen zijn ontwikkeld, maar door hen vrijwel uitsluitend in de privésfeer worden toegepast. Via deze technieken, op één hoop te vegen onder de noemer ‘radicale therapie’, wordt geprobeerd een brug te slaan tussen persoonlijke en collectieve bevrijding. Een van de methoden is de drie personages die in iedereen huizen - kind, ouder, volwassene - met elkaar in het reine te brengen, zodat de volwassene emotioneel het roer over kan nemen. Aangezien dit allemaal wat summier is uitgedrukt zal ik een praktisch voorbeeld als illustratie nemen. Den UylGa naar voetnoot* ci- | |
[pagina 222]
| |
teerde eens in een tv-uitzending een uitspraak van Franz Werfel: ‘Afgunst valt om te zetten in bewondering.’ Vertaald in radicale therapie wil dat zeggen: het is mogelijk de protesten van het jengelende kind (hij heeft iets wat ik niet heb) en van de vermanende ouder (jij zou dat ook moeten kunnen) te laten oplossen en vast te stellen: ik ben goed zoals ik ben en de ander is dat ook. Zoiets gaat niet vanzelf; er moet aan gewerkt worden. Maar als het goed gebeurt kan de volwassene vrij omgaan met haar/zijn emoties en is de weg naar de ander vrij. De psychische arbeid maakt mensen zowel meer open als meer weerbaar. Wie geleerd heeft de drie personages in zichzelf te onderkennen neemt ze ook waar bij de anderen en kan zich richten tot de volwassene in de ander. Het feminisme wil dus dat werk in een minder beperkte betekenis wordt opgevat dan in onze cultuur gebruikelijk. Het saneren en gezond houden van menselijke relaties is even belangrijk als het te leveren produkt. Dat betekent niet meer dat ‘meer kunnen’ uit den boze is, integendeel, veel vrouwen beginnen dank zij het feminisme hun eigen capaciteiten te ontdekken. Het betekent alleen dat ‘kunnen’ een onderdeel wordt van ‘zijn’. De feministen zijn van mening dat de gelijkheid door het socialisme nagestreefd alleen kan worden bereikt, wanneer daaraan ook van binnenuit wordt gewerkt: economische en sociale structuren kunnen alleen werkelijk veranderen wanneer psychische structuren worden omgevormd. Pas wanneer mensen ontdekt hebben dat er in het leven andere beloningen bestaan dan status, macht en geld kunnen zij samenwerken in plaats van met elkaar te concurreren. Daarmee daalt het paradijs niet neer op aarde, want verdriet, pijn, woede en conflicten zullen blijven. Maar pijn en verdriet kunnen worden verwerkt, conflicten en woede kunnen worden gereguleerd omdat het niet meer nodig is anderen te ondermijnen. Met vallen, opstaan en veel intern gerommel zijn feministen bezig zichzelf deze levensstijl te leren. Een probleem dat zij nog niet hebben opgelost is hoe deze over te planten van de eigen groep naar het openbare leven, zodat de scheiding tussen de ‘vijandige’ maatschappij en het ‘veilige’ thuis kan verdwijnen (en bijgevolg het gezin minder onmisbaar wordt). Maar naarmate meer feministen zich deze houding eigen heb- | |
[pagina 223]
| |
ben gemaakt en naarmate de maatschappelijke gelijkstelling tussen de seksen vordert zullen er meer vrouwen in het maatschappelijk bestel komen die de stijl van instituties kunnen omvormen. Socialisten zouden dankbaar moeten zijn dat het feminisme bestaat. |
|