Veere, 11 oktober 1990
Lieve vrienden,
Deze brief schrijf ik jullie omdat ik de tafel in ons nieuwe onderkomen moet uitproberen.
In het Cultureel Supplement van NRC Handelsblad stond onlangs een aardig artikel van Rudy Kousbroek. Het artikel ging over het eilandje Onrust, een voormalig quarantainestation voor de kust van Java, gelegen in een baai die in de koloniale tijd de Baai van Batavia heette. In deze baai wemelde het van de haaien en de aanwezigheid van die haaien benam de in quarantaine gehouden eilanders natuurlijk de lust om van het eiland af te zwemmen. Kousbroek geeft een kort overzicht van de geschiedenis van het eilandje. Hij schrijft dat er al in 1615 een scheepswerf op werd gebouwd. In die tijd konden de grotere V.O.C.-schepen de kust van Java nog niet bereiken en dus werden de benodigde herstelwerkzaamheden op het eiland uitgevoerd. Er heeft ooit een grote stad op Onrust gestaan. Die stad is nog te zien op een 18e-eeuws Japans lakpaneel, compleet met bastions, magazijnen, woonhuizen, molens, een kerk en koopvaardijschepen. In 1800 werd die stad door de Engelsen verwoest. Later zijn er barakken op het eilandje gebouwd. Nog in 1933 werden de muiters van de Zeven Provinciën in die barakken opgesloten. Na mei 1940 hebben de barakken als strafkamp voor N.S.B.-ers gediend.
En nu dan de harde noot die ik op mijn tafel wil kraken. Zoals jullie misschien weten ben ik al vele jaren een groot bewonderaar van Kousbroek. Maar nu is het zo dat hij juist in dit artikel van een uitermate benepen journalistieke vooringenomenheid blijk geeft. En het idiote is dat mijn bewondering voor Kousbroek daardoor alleen maar toeneemt. Hoe kan dat?
Kousbroek schreef dit artikel naar aanleiding van twee aan Onrust gewijde tentoonstellingen. Het gaat om twee piepkleine tentoonstellinkjes, beide in Amsterdam, het ene achter de trap van het Historisch Museum, het andere in de vestiaire van het Tropeninstituut. De beide tentoonstellinkjes zijn tegelijkertijd opgezet, maar hebben verschillende namen en bestrijken verschillende historische perioden. Nu kun je je natuurlijk afvragen waarom die tentoonstellinkjes niet tot één grotere zijn samengevoegd. Waarom in de hoofdstad aan een zo relatief onbelangrijk onderwerp als Onrust niet één maar twee tentoonstellingen gewijd?
Dat doet Kousbroek ook. Hij steekt zijn verbazing niet bepaald onder stoelen of banken. Maar het eigenaardige is dat hij de hoofdstedelijke culturele beleidsmakers geen gebrek aan coördinatie verwijt. Integendeel, hij doet doodleuk of er in feite van één enkele tentoonstelling sprake is en hij verwijt de organisatoren dat ze hun ene tentoonstelling uit pure kwellust in twee ogenschijnlijk autonome manifestaties hebben opgedeeld.