bruid kende, zij zou voor haar op de knieën zinken en aanbidden; indien zij de Kerk beschouwde, zoo als zij is in wezenlijkheid: Het onveranderlijk oorbeeld en maatstaf van het eeuwig ware, het eeuwig goede, het eeuwig schoone; de grondvest der staten en der instellingen; de opvoedster en leeraarster der volkeren; de groote school van eerbied en gezag; de voordelfster en bewaarster der beschaving; het cement der huisgezinnen; het reddende anker in de maatschappelijke stormen; de eenige doeltreffende heelster der ellenden en lenigsten van stoffelijke en zedelijke kwalen; de schutsvrouw der kunsten en de voorlichtende fakkel der wetenschappen; het zichtbaar gestichte Rijk Gods op aarde en gemeenzaam vaderland der zielen; het huis der groote geesten en het vruchtbaar erf der heiligen; de alleenigspringende heilbron zoo aan deze als aan gene zijde van het graf; - indien onze eeuw, die zich eeuw des vooruitgangs noemt, hoewel zij dikwijls meer de eeuw is van schemerschijn en zelfvergoding dan van diepgrondige studie en echte eigendommelijkheid, omdat haar de geest, die het leven moet instorten, te kort schiet; indien zij de oogen wilde openen en zien, dan zou zij bemerken, dat aan de verstoffelijkte wereld den
wind van hoogere streving is afgesneden, dat er aan dit dood lichaam iets ontbreekt - eene ziel - en dat van de Kerk alleen den levensadem kan uitgaan, die de personen en maatschappijen moet doorwaaien. Heeft de eeuw goeds en groots verricht, onze