Het tweede dochters-speeltjen
(1988)–Abraham de Koning– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Algemene inleidingVijftien jaar geleden is, wellicht voor het eerst, heel even de planning voor een tekstuitgavenbureau bij de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde ter sprake gekomen Ga naar voetnoot1. Voor zover ons bekend is het daar toen echter bij een voornemen gebleven. Intussen levert sedert 1983 wel het Bureau Basisvoorziening Tekstedities der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen in Den Haag uitstekend werk, waarbij het vanuit zijn gedegen wetenschappelijke basisopties zeer terecht kiest voor een grondige aanpak. Het Centrum Renaissancedrama aan de Universitaire Faculteiten St.-Ignatius te Antwerpen wil nu op zijn beurt bijdragen tot de eenvoudige verspreiding, althans gedeeltelijk en op bescheiden wijze, van onze zeventiende-eeuwse literaire erfenis. Het start hiermee een reeks handschriftencahiers, waarbij een iets minder grondige aanpak wel tot een snellere produktie zou moeten leiden. Bedoeling is in de toekomst alle bestaande maar tot nog toe niet-geëditeerde manuscripten van ernstige dramatische teksten in het Nederlands uit de periode ca. 1575-1650 (± 25 teksten) te bezorgen. Het gaat daarbij telkens om zeldzame specimina: voornamelijk door de auteur eigenhandig uitgeschreven teksten waarvan meestal slechts één, uitzonderlijk twee exemplaren bestaan Ga naar voetnoot2. De voornaamste pretentie van deze reeks is een betrouwbare transcriptie van het handschrift te bieden; eigenlijk niet meer, maar zeker ook niet minder. Van de gelegenheid is evenwel gebruik gemaakt om enkele interessante feitelijke gegevens, hoofdzakelijk over het materiële uitzicht van het manuscript mee te delen.
Vanzelfsprekend betreft het hier wel eens vaker teksten van, soms ook in de zeventiende eeuw, niet zo bekende auteurs, aangezien bedoelde werken nooit werden gedrukt en slechts zelden zullen zijn opgevoerd. In het allerbeste geval zijn de meeste van deze oorspronkelijke werkjes of bewerkingen van reeds gekende stof zelfs aan de geïnteresseerden in de Nederlandse literatuur slechts met name bekend. Voor sommigen wellicht nog wel bereikbaar, bemoeilijkt het geschrift voor velen toch een vlotte lectuur, daardoor ook een helder zicht op de verscheidenheid, misschien zelfs het navoelen van enige aantrekkelijkheid die hier en daar alsnog wordt geboden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wij hebben resoluut gekozen voor een diplomatische weergave, zonder dat we ernaar streefden modeluitgaven te maken. Onze editie kan echter de basis vormen voor iedere volgende uitgave en voor verdere (filologische) studie. Een viertal facsimile-reproducties worden aan elke archiefeditie toegevoegd, om de lezer een idee te geven van het origineel en van enkele typische ‘moeilijkheden’ in verband met het getranslittereerde. Wij spreken in de inleiding nochtans geen oordeel uit over het stuk en gaan ook niet in op de inhoudelijke aspekten. Het Centrum werkt op dit ogenblik immers eveneens aan de systematische inhoudsopgaven van alle renaissancistische stukken uit deze periode, die afzonderlijk zullen worden gepubliceerd. Ook een literair-historische situering ontbreekt. De uitgaven zijn in eerste instantie bestemd voor de (aankomende) Neerlandicus, maar ook de cultuurhistoricus kan er zijn voordeel mee doen. Ze bevatten ongetwijfeld interessant materiaal voor scripties en licentieverhandelingen. In elk geval maakt het kennisneming met enkele zeldzame exemplaren van de renaissancistische letteren ook in bredere kring mogelijk.
Over het diplomatisch editeren van handschriften heeft Dr. P.J. Verkruijsse destijds al uitvoerig gehandeld (Verkruijsse 1974). Hij heeft daarbij een bruikbaar systeem van translitteratietekens voorgesteld dat wij, om de eenheid in de toegepaste systemen zoveel mogelijk te bevorderen, hier nagenoeg integraal overnemen. Alleen om praktische redenen, die uitsluitend te maken hebben met het type tekstverwerker waarmee wij voor deze uitgaven werken, hebben wij bij het gebruik toch enkele aanpassingen moeten aanbrengen, gewoon omdat bepaalde tekens in dit toestel (nog) niet direct voorhanden waren. De hoofdbedoeling blijft een zo getrouw mogelijke weergave van de tekst: die geldt zowel spelling, interpunctie, gebruik van majuskel en minuskel, als wijzigingen, toevoegingen, doorhalingen etc. Abbreviaturen worden echter opgelost.
Er bestaan zoals men weet verschillende opvattingen over het diplomatisch editeren Ga naar voetnoot3. Hellinga bijvoorbeeld wou vooral een redactie die lectuur toelaat. Volgens hem heft ‘elke vorm van tekstkritiek in de tekst, ook al wordt die verantwoord met diakritische tekens, (...) het diplomatisch karakter van een editie principieel op’ Ga naar voetnoot4. Ons uitgangspunt bij het editeren is echter dat de lezer onmiddellijk, dwz. in het tekstgedeelte zelf en niet via een afzonderlijk apparaat, in staat wordt gesteld het handschrift zo nauwkeurig mogelijk te reconstrueren. In dit verband heeft Verkruijsse daarom de term archiefeditie voorgesteld. Retouches (wijzigingen, toevoegingen, varianten en doorhalingen) worden met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
behulp van translitteratietekens in het tekstcorpus zelf weergegeven. Daarbij geven we aan waar de correctie zich op het papier bevindt, zo mogelijk ook hoe die correctie is tot stand gekomen. We willen echter niet zover gaan dat we eveneens de gehele tekstgeschiedenis door al zijn ontwikkelingsstadia heen expliciet weergeven: zo is bijvoorbeeld niet systematisch nagegaan welke ‘lagen’ (de zgn. ‘Schicht’ bij Zeller) in grafisch opzicht bijeen horen (omwille van éénzelfde inktsoort bijvoorbeeld), en wij streven er evenmin naar de evt. verschillende stadia te achterhalen waarin correcties hebben plaatsgevonden. Ook doen wij binnen éénzelfde handschrift niet aan varianten-vergelijking. Een dergelijke reconstructie in de chronologie van de varianten vraagt immers een te doorgedreven en tijdrovende studie. Wij noteren enkel de eindredactie, al kunnen sommige stadia die tot dat eindresultaat hebben geleid hier en daar wel eens worden afgelezen. En wij blijven evenmin stilstaan bij toevallige lettervormen, als een wat breder uitlopen van bepaalde letters of letters met inktvlekken etc.
Natuurlijk is het wijs en voorzichtig het handschrift altijd trouw te volgen. Zo nemen we bijvoorbeeld wel schrijffouten en vergissingen in de tekst zonder correctie over. Een absoluut-getrouwe weergave van het manuscript blijkt in de praktijk evenwel een fictie. Als gevolg van onverzorgd, dikwijls zelfs van slordig geschrift of inconsequent gedrag bij het schrijven, blijven telkens weer zowel onzekerheden als onduidelijkheden bestaan. Die betreffen in de meeste teksten vooral de interpunctie en het al dan niet aaneenschrijven, meermaals ook de hoofdletters Ga naar voetnoot5. De twijfel is hier zo frequent, c.q. zo groot dat het in de praktijk niet vol te houden is om elke onzekerheid te vermelden Ga naar voetnoot6. De identificatie wordt bovendien vaak bemoeilijkt doordat van éénzelfde letter verschillende schrijfstijlen voorkomen, al dan niet positioneel of door de betekenis bepaald. De enige oplossing leek hier (zo weinig mogelijk) zelf in te grijpen en/of voorstellen te doen. Bij het oplossen van die slordigheden of onzekerheden staat niet alleen de mechanische, maar ook de intentionele weergave van het handschrift voorop (bijv. leestekens); anderzijds hanteren we soms het criterium van de leesbaarheid (bijv. aaneenschrijving). Grafische onregelmatigheden worden eveneens volgens de bedoeling van de auteur weergegeven. In die zin is onze weergave toch weer een compromis tussen tekstgetrouwe en leesbare tekst.
Als er meerdere exemplaren bestaan, wordt de keuze van de kopij verantwoord. Zelfs als de bladen gepagineerd zijn - wat niet zo dikwijls voorkomt- werken we toch met een eigen foliumaanduiding. Ook de verstelling is van ons. Voor de meest essentiële bio- en bibliografische gegevens over de auteur en de tekst verwijzen we hier meer in het bijzonder naar de (selectieve) bibliografie i.v.m. het stuk in H. Meeus Repertorium van het ernstige drama in de Nederlanden 1600-1650. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(Leuven, 1983 - verder: Meeus 1983). Alleen als sedert de publikatie van dit werk belangrijke nieuwe gegevens in dit verband zijn verschenen zullen we deze opnemen. - Van belang is vooral dat we volgend uniform tekensysteem bij het editeren van al onze handschriften aanhouden.
|
|