De kilte in Brasilia(1995)–Antoine A.R. de Kom– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 25] [p. 25] Een winter op de Wilde Kust I Ik zal wel overwinteren in 't winderige goudland dat mijn tropen logen en betreed weer stranden vol vergane palmen die ik nóg hoor razen op de Wilde Kust, waar 's nachts het zand kon lichten. En koorts vrat koud als ik verstenend proefde zout en zweet, en dan, ooit zwart, steeds bleker taalde naar 's lands wet: een slavenmacht aan woorden broeide en die vluchtte door mijn droomslaap levend weg wat schaduw achterlatend indigo in 't flauwe maanlicht dat me almaar doet verdwalen nu passaten dode palmen praten laten langs het strand waar ik bij spiegelende lucht de Kust mij onderworpen dacht. [pagina 26] [p. 26] II Dromen waren het waarin ik woelend Wilde Kust vergat. En nu, ontwaakt in ban van blauwe duiven, proef ik hete specerijen uit het dor bacoveblad. Ik kijk weer opgezette vogels aan, speel zat voor zot, hun Kust heeft mij bezeten sinds de blauwe duiven groene gaaien toch caciques uit Cayenne leken, aan het brakke water waagden hun vergulde veren, gaaf als het onvindbaar goud in mijn verjaarde droom. En dromen waren het waarin ik maaide naar de wolken die muskieten dansten door mijn dag, kaf dat verwoei toen wind bekoelde. O ja, ik wist alweer een uitweg, dit gedicht, de droom en het ontwaken dank zij jeuk; met houten hoofd op muffe peluw hoorde ik gekwetter & geklok: de stank van schimmel was mijn zweet. [pagina 27] [p. 27] III Ontslaap tot grijze Afrikaan, een schim die streng zijn voorhoofd wast en water sprenkelt langs de kreek over het schilderachtig strand. Ontwaak en schrijf als hij met lege handen in wit zand de resten van perfect sonnet. Hij zag maar even en hij was alweer niet meer dan jij, ontwaakt zijn dood voorbij en werkend aan het krot bizarre strofenbouw, in molm van schoonste vormen ooit gevat. En wies het water van de kreek, je bouwval dreef. Een kreek was zwart en koel. Je bouwval stuurloos vlot. De oever, eerst wit zand, is nu bedekt door modder van het meer waarin rot dode bomen brandend pieken wijl jij zotte nazaat spelevaren gaat en in 't Ibo onheil over almaar rimpellozer water spelt, dat dampt tot stoom, zo valt dood hout als regen grijze as. Vorige Volgende