De wegen(1916)–Marie Koenen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 1] [p. 1] De wegen [pagina 3] [p. 3] De wegen Ontsloten ooit der menschen handen Hun uitgang in den wand der kim? Vond ooit Verlangens schuwe schim Hun eind aan aardrijks ijle randen? Der wegen poorten zijn verscholen Achter de kimmen van den tijd In 't diepe Hart der eeuwigheid: Van God naar God de wegen dolen. Wij gaan, - wij zijn de vreemdelingen, Kennen het eigen heimwee nauw, Maar tasten staag, door schijn en dauw, Vervluchtend schoon van schooner dingen. Wij zijn die in Gods hoven zongen, Nu zinnen naar 't vergeten lied, Zinnend verouden door verdriet Om 't lied, langs wegen nooit volzongen. [pagina 4] [p. 4] Wij dragen heugenis en hope Van eeuwigheid naar eeuwigheid, Gods glans en naklank door den tijd. Der aarde wegen wijken open. De luisterstille boomen reien Bloeiende wake langs hun zoom En huiven over onzen schroom Het lommer van hun koele meien... Vorige Volgende