Verzen(1923)–Marie Koenen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] Herdenken Dit, moeder, zijn uw dagen weer, Het eenzaam feest van u en mij, Geen vreemde stemme spreek nu meer. Dit is ons eigen droomgetij, Ons hart moet weer ons hart verstaan, Geen vreemde stemme lach of schrei. De kleine hof, het huis, de laan, 't Is al zoo stil, als hoort het nu Uw voetstap die komt nadergaan. Want hof en huis ze wachten u, Zooals mijn leege hart u wacht, Door 't stage wachten wachtens-schuw. In 't late loover ritselt zacht Een matte dauw, een glans-geween. Uw huis, uw hof, mijn harte wacht, 't Wacht al zoo stil en hoort uw schreên. Uw rozen bloeien als weleer. September gloort door nevels heen. We zullen zijde aan zijde gaan, Uw kleinen tuin door langs dat pad Waar de asters en de rozen staan. De rozen laten blad na blad, Om de asters droomt de nevelgloor. Herkent ge 't pad nog, waar ge tradt? [pagina 43] [p. 43] Nu dwaalt uw blik het hofke door - De vruchten, rooden aan den muur, - Door 't hofke, dat uw blik verloor. Ge ziet het wachtte u, uur na uur, Zooals ons huis van vreugde leeg, Zooals mijn hart, dien langen duur. Het wachtte u, maar uw weg ontsteeg Den aardschen tuin, naar verre stad. Vergeefsche bloei herbloeide veeg. Thans schijnt uw zachte oogenlach Het tuintje door langs perk en paân. September gloort. Dit is uw dag. Speelt voor uw oog, als voor het mijn, Een dans van sterren wemel-licht? We gaan in d'avond uit den schijn. Ik sluit de deur behoedzaam dicht, Geen stem, geen voetstap die ons stoor. Zit neder bij der lampe licht. Neem 't werk op dat uw hand verloor, Buig over 't lijnwaad als ge placht. Ik neem dat boek weer als te voor. En zie, de rozen beven zacht, De rozen tusschen u en mij, Nu zoo uw oog naar 't mijne lacht, Nu zoo uw stem zegt, als ze placht: ‘Mij is de stilte 't liefste goed,’ Nu weer van u naar mij, zoo zacht, [pagina 44] [p. 44] De stilte komt die droomen doet, Van u naar mij de stilte weer, Die dit bang hart herleven doet En maakt me 't kind weer van weleer. Vorige Volgende