'Het lezerspubliek als object van onderzoek. Boekaanschaf in Middelburg in het begin van de negentiende eeuw'
(1986)–J.J. Kloek, Wijnand Mijnhardt– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 69]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het lezerspubliek als object van onderzoek
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 70]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is verricht, heeft zich vooral geconcentreerd op de achttiende eeuw. Die keus lag voor de hand. Immers, op grond van een aantal convergerende factoren zoals de exponentiële groei van het aantal verschenen titels, het toenemend aandeel van de volkstaal hierin, de opkomst van nieuwe genres als bijvoorbeeld de roman en het tijdschrift en ten slotte de ontwikkeling van nieuwe instituties als de leesbibliotheek en het leesgezelschap kon de indruk ontstaan dat juist in dit tijdvak zich een forse uitbreiding van het lezerspubliek had voorgedaan. Tegelijkertijd drong de conclusie zich op - enigszins in strijd met de vorige - dat het leesgedrag zich had gewijzigd. In plaats van zich zoals vroeger tevreden te stellen met het lezen en herlezen van steeds dezelfde hoeveelheid leesstof van vaak stichtelijke aard, het zogenaamde intensieve lezen, ontwikkelde het nieuwe publiek, geconfronteerd met nieuwe genres, een ander, meer extensief leesgedrag. Met andere woorden, men ging meer en gevarieerder lezen. Dergelijke veronderstellingen over het leesgedrag zijn doorgaans gecombineerd met de hypothese dat deze veranderingen zich vooral hadden voorgedaan in een nieuwe sociale categorie, die van de burgerij of middenklasse die zich in dit tijdvak economisch en politiek aan het emanciperen was. In invloedrijke studies als die van Arnold Hauser en Jürgen Habermas werden deze op zichzelf niet onlogische veronderstellingen in een grote synthese aaneengesmeed en vervolgens voorzien van anekdotische gegevens als dagboeknotities, opmerkingen over leesgedrag en lezerspubliek uit contemporaine literatuur, en incidentele oplagecijfers. Met de blik gericht op de grote revoluties aan het eind van de eeuw presenteerden zij de burgerij als de sociale groep die verantwoordelijk was voor de grote veranderingen op de markt voor literatuur en kunst. Hieraan voorafgaande had deze groep zich immers al als economische factor van betekenis gemanifesteerd in een samenleving die werd gedomineerd door vorst, kerk en feodale produktieverhoudingen.Ga naar eind1 Hauser en Habermas stonden zeker niet alleen. Ook historici die niet beïnvloed waren door de aan de marxistische benadering inherente schematisering van historische processen, kwamen op basis van een gelijksoortig impressionisme tot de conclusie dat aan het begin van de negentiende eeuw een groot deel van de middenklasse tot het geregelde lezerspubliek was gaan behoren.Ga naar eind2 Sinds het begin van de jaren zeventig is het lezersonderzoek van karakter veranderd. De nadruk ligt nu op meer gedetailleerde analyse. De resultaten hiervan hebben duidelijk gemaakt dat het vraagstuk van groei, sociale situering en gedragsverandering van het lezerspubliek aanzienlijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gecompliceerder is dan de synthetische literatuur deed voorkomen. Niet alleen is er een groot gebrek aan bronnen die een empirische reconstructie van lezerspubliek en leesgedrag mogelijk zouden moeten maken, maar ook de interpretatie van het schaarse materiaal brengt allerlei problemen met zich mee. In vogelvlucht passeren daarom nu de belangrijkste interpretatievraagstukken de revue. Allereerst is er het alfabetiseringsproces. De enige bronnen hiervoor zijn trouwakten en andere officiële stukken waarvoor het zetten van een handtekening vereist was. Alleen op deze wijze kunnen de resultaten van het onderwijs op de lagere scholen gemeten worden. Daarbij moeten we echter wel bedenken dat vóór het begin van de negentiende eeuw op de lagere scholen eerst met het schrijven werd begonnen wanneer de leerlingen de leeskunst al enigszins machtig waren. Aan de andere kant behoefde de vaardigheid een handtekening te kunnen zetten niet altijd te betekenen dat de betrokkene de schrijfkunst redelijk onder de knie had. Naar alle waarschijnlijkheid waren degenen die enigszins konden schrijven dan ook nauwelijks tot meer dan spellend lezen in staat. Voeg hieraan toe dat in de pre-industriële samenleving de economische of maatschappelijke noodzaak om de eenmaal verworven lees- en/of schrijfkunst op peil te houden vaak ontbrak, en het is duidelijk dat de alfabetiseringscijfers niet zonder meer als de contouren van het leespubliek geïnterpreteerd kunnen worden. Voor het overgrote deel van deze groep kunnen we hoogstens spreken van ‘restricted literacy’ om de term te gebruiken die door de antropoloog Jack Goody ter karakterisering van deze grote groep half geletterden is geïntroduceerd. Brengt het soort bron dus al interpretatieproblemen met zich mee, de resultaten van het alfabetiseringsonderzoek zijn evenmin ondubbelzinnig. Naast de voor de hand liggende verschillen tussen stad en platteland kon de geletterdheid ook van regio tot regio sterk variëren. Ten slotte leidde het feit dat het protestantisme de noodzaak van zelfstandige bijbellezing beklemtoonde terwijl daarentegen de beeldcultuur van het katholicisme veel sterker op memorisering was gericht, tot grote verschillen. Alfabetisering was dus een complex en van een veelheid van factoren afhankelijk sociaal proces dat zich per definitie laag in de sociale piramide afspeelde. De resultaten van het onderzoek daarnaar laten zeker geen eenduidige conclusies over de eventuele groei van het lezerspubliek toe.Ga naar eind3 Een veel zinvoller indicatie voor de groei van het lezerspubliek zou een becijfering zijn van de bevolkingsgroep die een of andere vorm van vervolgonderwijs had genoten. Hiervoor was immers een goede | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beheersing van de lees- en schrijfkunst een noodzakelijke voorwaarde. Bovendien vereisten de beroepen en functies waarvoor deze scholen een opleiding boden, een goede lees- en schrijfvaardigheid zodat deze ook op peil gehouden werden. Ook hier vormen de bronnen weer een struikelblok. Het is al zeer tijdrovend om een compleet beeld te verwerven van de aantallen en de verschillende typen scholen voor vervolgonderwijs in een bepaald land in een gegeven periode. Nog veel gecompliceerder is het om vast te stellen hoeveel leerlingen dergelijke onderwijsinstituten doorliepen. Met name in Frankrijk is rond dit probleem veel onderzoek gedaan.Ga naar eind4 In een recent artikel heeft de Franse historicus Daniel Roche de resultaten hiervan samengevat. Hij komt tot de conclusie dat, wanneer het gevolgd hebben van secundair onderwijs als criterium wordt genomen, het potentiële leespubliek in de Franse steden aan het eind van de eeuw een omvang heeft gehad van maximaal 600.000 personen, dat wil zeggen niet meer dan 3% van de Franse bevolking op dat moment.Ga naar eind5 Een dergelijk criterium is te beperkt. Niet alleen is het platteland buiten beschouwing gelaten maar ook zal het lezerspubliek niet uitsluitend uit abituriënten van het vervolgonderwijs hebben bestaan. Toch geeft een dergelijk resultaat wel aan dat de groei van het lezerspubliek zeker niet die vormen heeft aangenomen die in de oudere literatuur werden gepostuleerd. Is het bepalen van de potentiële omvang van de markt al geen eenvoudige zaak, minstens zo gecompliceerd is de reconstructie van de aanbodzijde. De grootte van de boekproduktie en de differentiatie naar de verschillende vakgebieden en genres is moeilijk vaststelbaar omdat tot aan het begin van de negentiende eeuw de verschenen titels niet of maar zelden volledig werden geregistreerd. Voor Duitsland is een dergelijk reconstructieonderzoek wegens het ontbreken van bronnen-materiaal praktisch onmogelijk, voor andere landen waar de bronnen rijkelijker vloeien toch nog altijd een monnikenwerk. De voltooiing van de Short-Title Catalogue van alle in de Nederlandse taal gedrukte werken bijvoorbeeld zal nog wel een aantal jaren op zich laten wachten. Omdat complete uitgeversarchieven een zeldzaamheid zijn heeft onze kennis van de oplagecijfers van verschenen geschriften een incidenteel karakter. Maar zelfs wanneer dergelijke cijfers beschikbaar zijn, zeggen deze nog niet zoveel. Zolang we geen inzicht hebben in het titelaanbod in hetzelfde genre of beschikken over synchroon of diachroon vergelijkingsmateriaal, blijven dergelijke cijfers in de lucht hangen. De schaarste aan overgeleverde uitgeversarchieven is daarom zo betreurenswaardig omdat het onderzoek van de paar bewaardgebleven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
archieven zulke fascinerende resultaten blijkt op te leveren. Van grote betekenis is hier het werk van de Amerikaanse historicus Robert Darnton, die twintig jaar geleden begon met de bewerking van de archieven van de achttiende-eeuwse Société Typographique de Neuchâtel, een uitgeverij die een groot deel van de Franse markt van verboden boeken en piratendrukken voorzag. Met behulp van dit materiaal wist Darnton het bestaan van een literair-filosofische ‘underground’ cultuur aan te tonen waarvan de omvang de traditionele Verlichting zoals die uit de handboeken naar voren komt, in de schaduw stelde. Daarnaast vergaarde hij veel gegevens over het reilen en zeilen van de boekhandel, de positie van de verlichtingsauteurs en de geografische penetratie van de undergroundcultuur in Frankrijk, omdat hij van vele boeken wist vast te stellen in welke aantallen ze naar de diverse boekhandelaren in de provincie werden verscheept.Ga naar eind6 De vraag waar het in het lezersonderzoek in de eerste plaats om gaat: wie las wat? blijkt echter ook met behulp van dergelijke uitgeversarchieven niet te beantwoorden. Hiervoor kan men niet zonder meer terugvallen op traditionele bronnen als veilingcatalogi en notariële archieven. Beide typen bronnen kunnen inzicht verschaffen in het boekbezit van particulieren, maar ook aan dit soort materiaal kleven bezwaren. Veilingcatalogi verschaffen alleen maar gegevens over de kleine elite wier boekbezit groot genoeg was om een veiling te rechtvaardigen. Bovendien waren dergelijke bibliotheken vaak gedurende generaties opgebouwd zodat aan de rubricering van het boekbezit naar genre en vakgebied geen definitieve conclusies mogen worden verbonden. Tevens is gebleken dat goedkopere geschriften als romans slechts zelden in veilingcatalogi werden opgenomen. De catalogi concentreerden zich op de duurdere klassieke werken terwijl de goedkopere titels op andere wijze op de markt werden gebracht. Dit probleem doet zich ook voor bij de bestudering van boeknalatenschappen met behulp van notariële archieven. In stedelijke gebieden met een duidelijke boekcultuur treft men niet zelden de goedkopere boeken als ongespecificeerd onderdeel van de nalatenschap aan. Op het platteland daarentegen werden courante titels als bijbels of almanakken vaak uitvoerig beschreven en getaxeerd, maar daar waren boeken dan ook veel zeldzamer.Ga naar eind7 Recentelijk heeft het onderzoek van leesbibliotheken en leesgezelschappen een grote vlucht genomen.Ga naar eind8 Ook hier speelt de beperkte beschikbaarheid van archiefmateriaal de onderzoeker weer parten. Catalogi van leesbibliotheken zijn in redelijke mate voorhanden. Omdat lezers- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
administraties echter uitermate zeldzaam zijn, moet men ook hier het antwoord op de vraag welke sociale groep nu precies wat las weer schuldig blijven. Reconstructie van het lezerspubliek op basis van leesgenootschappen kan meer soelaas bieden. Immers, een goed bewaard archief maakt het mogelijk de namen en daarmee de sociale positie van de leden te achterhalen en een lijst op te stellen van het gelezene. Zulke archieven zijn echter zeldzaam en doorgaans moet men het met fragmentarische archivalia doen. Niet zelden is van een leesgezelschap alleen het blote feit bekend dat het op een bepaal moment bestaan heeft, en wie weet hoeveel leesgenootschappen zich door gebrek aan verwijzingen of archiefmateriaal definitief aan onze waarneming onttrekken? Leveren de resultaten van het internationale onderzoek tot dusverre soms meer vragen op dan antwoorden, toch komen dank zij veel en moeizaam onderzoek steeds meer stukjes van de legpuzzel beschikbaar en worden langzamerhand de contouren van het lezerspubliek zichtbaar. De meest voor de hand liggende bron van informatie voor een reconstructie vormen uiteraard de verkoopcijfers van de boekhandel. Het is mogelijk dat dergelijke archivalia voor het buitenland niet overgeleverd zijn of dat men tot nu toe geen kans gezien heeft het wèl bewaarde materiaal te bewerken. Toch blijft het een opmerkelijk verschijnsel, mede gezien het arbeidsintensieve karakter van het onderzoek langs indirecte wegen, dat deze bron in de buitenlandse literatuur nergens wordt besproken. Omtrent omvang en groei van het lezerspubliek en de veranderingen van het leesgedrag in Nederland tasten we nog vrijwel volledig in het duister. Dankzij het werk van historici als Van der Woude, De Booy, Bots en Van Eeghen zijn we over de algemene aspecten van problemen als het alfabetiseringsproces, het karakter en de betekenis van de Nederlandse schoolorganisatie, en de boekhandel redelijk geïnformeerd, al is ook hier het laatste woord nog niet gesproken.Ga naar eind9 Het lezersonderzoek zelf staat, behoudens verkennende bijdragen over de leesbibliotheken, het leesgenootschap en het romanpubliek, nog vrijwel in de kinderschoenen.Ga naar eind10 Dit is des te opmerkelijker omdat voor Nederland verkoopcijfers van de boekhandel juist wél beschikbaar zijn. De gewoonte om op rekening te kopen had tot gevolg dat elke boekhandelaar genoopt was een nauwkeurige administratie bij te houden van zijn klanten én van de door hen gekochte boeken, kranten en tijdschriften. Analyse van dergelijke zogenaamde klantenboeken kan een belangrijke bijdrage leveren aan het lezersonderzoek aangezien het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hiermee mogelijk is exact vast te stellen welke sociale groepen al dan niet frequent lectuur aanschaften en wat die lectuur inhield. Zelfs wanneer we ons realiseren dat kopen niet hetzelfde is als lezen, levert onderzoek van klantenboeken een schat aan empirisch materiaal op over de leescultuur die op andere wijze niet te verwerven is. Helaas zijn ook deze bronnen slechts in beperkte mate overgeleverd. Voor de achttiende eeuw zijn er de klantenboeken van de Leidse firma Luchtmans die tot in de negentiende eeuw doorlopen. In 1801 beginnen de klantenboeken van de Middelburgse boekhandelaar Salomon van Benthem, terwijl vanaf het midden van de negentiende eeuw klantenboeken beschikbaar zijn van de Haarlemse firma Bohn. Deze bronnen zijn lange tijd veronachtzaamd. Dat is ook wel begrijpelijk. Bewerking van slechts een klein gedeelte levert al spoedig enkele manjaren werk op en produceert tegelijkertijd een lawine aan fiches die niet meer te hanteren is. Evenals voor ondernemingen als de zojuist genoemde Short Title Catalogue geldt ook hier dat eerst de introductie van de computer in het historisch onderzoek het mogelijk heeft gemaakt dergelijke mammoetprojecten van start te laten gaan.
Aan de Rijksuniversiteit Utrecht is in 1985 vanuit de vakgroepen Geschiedenis en Nederlands een interdisciplinair onderzoeksproject opgezet dat beoogt met behulp van deze bronnen inzicht te verwerven in de Nederlandse leescultuur van de eerste helft van de negentiende eeuw. De gebruikte methode is die van het seriële onderzoek. De klantenboeken vermelden namelijk de naam van de koper, een doorgaans verkorte titel en de prijs. Van elke titel dient met behulp van de bibliografische repertoria een complete titelbeschrijving te worden vastgesteld, voorzien van uitgever, jaar van uitgave en officiële prijs. Op basis van biografische woordenboeken aangevuld met lokaal en genealogisch archiefonderzoek moet vervolgens een korte persoonsbeschrijving van elke koper worden vervaardigd. In de eerste fase behoren hier in ieder geval bij: geboorte- en sterfdatum, woonplaats, godsdienst en beroep. Met behulp van deze gegevens kan een eenvoudige religieuze en beroepenstratificatie worden opgesteld die in een later stadium - na aanvullend archiefonderzoek - kan worden uitgebreid tot een sociale stratificatie. Voorlopig is een dubbel kaartsysteem aangelegd. Het ene systeem bevat de titelkaarten gecombineerd met alle kopers van het desbetreffende geschrift. Het andere bevat de persoonskaarten gecombineerd met alle door elke persoon aangeschafte titels. Tot nu toe zijn op deze wijze steekproeven verricht in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
klantenboeken van Van Benthem voor de periodes 1801-1815 en 1840-1850. Nu ervaring is opgedaan met de gebruikte methoden en de eerste kinderziekten zijn overwonnen, is er een begin gemaakt met de computerverwerking van het materiaal. Op dit moment wordt hiervoor de programmatuur ontwikkeld. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Middelburg en de klantenkring van Salomon van BenthemOmstreeks 1800 was Middelburg een provinciehoofdstad die op twee manieren onder druk stond. De economische bloei van de stad was een verschijnsel dat zich voornamelijk beperkt had tot de zeventiende eeuw. Sindsdien was Middelburg langzamerhand in betekenis verminderd, al had de achteruitgang een sluipend karakter. De Vierde Engelse Oorlog van 1780-1784 bracht de economische problemen in het volle licht. Middelburg had altijd maar beperkt kunnen profiteren van de handel op de Oost en had zich, zeker in de achttiende eeuw, vooral geconcentreerd op de betrekkingen met West-Indië. De door de WIC en de Middelburgse Commercie Compagnie gestimuleerde lucratieve driehoekshandel op dit gebied maskeerde echter de toenemende economische eenzijdigheid van de stad in deze periode. Deze driehoekshandel impliceerde dat in Middelburg goederen voor de bocht van Guinee werden geladen die daar werden geruild voor slaven. Dezen werden vervolgens in de West verhandeld voor plantageprodukten, waarna men de thuisreis weer aanvaardde. Het faillissement van de WIC in 1791 sleepte niet alleen de voor de economische activiteit van de stad essentiële Wisselbank in zijn val mee, maar maakte ook zichtbaar dat Middelburg al geruime tijd in een economische uithoek was komen te liggen. De malaise die een gevolg was van de perikelen in de Bataafse en Franse tijd vormde de druppel die de emmer deed overlopen. Betekenden deze ontwikkelingen al een forse aanslag op de economische positie van stad, stedelijke elite en middenstand, de politieke aardverschuiving na 1795 liet Middelburg evenmin onberoerd. Ten tijde van de Republiek gold Zeeland met Middelburg als hoofdstad als het tweede gewest in de Republiek en bezat het een navenant gewicht in de Staten-Generaal. De eenwording van de Republiek in 1798 maakte aan de zeer grote zelfstandigheid en de politieke macht van de afzonderlijke gewesten een definitief einde. Voor Middelburg bracht dit de opheffing met zich mee van diensten als de Admiraliteit en de Munt die nu in Den Haag werden geconcentreerd. Omdat regenten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met nationale ambities wegtrokken en vele hoge ambtenaren, brodeloos geworden, eveneens in Den Haag emplooi trachtten te vinden, kreeg ook de andere pijler van de Middelburgse economie, die gevormd werd door de salarissen en inkomens van een omvangrijk bestuursapparaat, forse klappen te verduren. Het beeld van een stad in verval weerspiegelde zich in de teruggang van het bevolkingsaantal en de afbraak van een groot aantal huizen in en buitenplaatsen rondom de stad. Tussen 1795 en 1815 werd de stadsbevolking met ongeveer een kwart tot ruim 13000 inwoners gereduceerd. Desondanks bleef Middelburg - zij het op aanzienlijk kleinere schaal dan voorheen - een belangrijk administratief centrum als hoofdstad van een departement met bijbehorend ambtenarenapparaat, terwijl ondernemingen als de Commercie Compagnie en de Sociëteit ter Navigatie op Essequebo zo goed en zo kwaad als dat ging probeerden het hoofd boven water te houden. Ook in cultureel opzicht bleef Middelburg toonaangevend in het gewest. In 1801 werd de zetel van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, dat tot op dit moment in Vlissingen gehuisvest was geweest, naar Middelburg verplaatst. Daarnaast telde de stad nog een grote variëteit aan andere culturele organisaties als een natuurkundig gezelschap, een departement van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, een tekenacademie, enkele vrijmetselaarsloges en diverse meer op gezelligheid gerichte sociëteiten. Typerend voor de starre sociale structuur van Middelburg was dat het overgrote deel van deze organisaties eerst tegen het eind van de achttiende eeuw voor de hoge burgerij werd opengesteld. Voordien was het lidmaatschap van verenigingen als het Zeeuwsch Genootschap en het Natuurkundig Genootschap voornamelijk aan leden van de Middelburgse regenten-aristocratie voorbehouden. Ook bij de politieke verschuivingen na 1795 wist de Middelburgse elite zich goed te handhaven. Nieuwkomers op de bestuurskussens werden voornamelijk uit de sociale groepen vlak onder de regentenelite gerecruteerd.Ga naar eind11 Toen Salomon van Benthem (1769-1843) op 1 mei 1801 een eigen boekhandel/uitgeverij in Middelburg vestigde, na in dezelfde stad als bediende in de zaak van de Weduwe Abrahams werkzaam te zijn geweest, wist hij uiteraard dat de economische vooruitzichten niet erg gunstig waren. Bovendien moest hij het tegen een niet gering aantal concurrenten opnemen. Hoewel een exact overzicht niet beschikbaar is, weten we wel dat hij allerminst een monopoliepositie gehad kan hebben: Ledeboer vermeldt voor Middelburg in deze jaren behalve de zojuist genoemde Weduwe Abrahams nog J.C. Altorffer (de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
stadsdrukker), Gillissen & Zoon, Cornelis Jonghkindt, W.A. Keel, Jan Ladder, Levinus Moens, Joh. Ooms, H. van Osch, J. van de Sande en de Statendrukker A.P. de Winter.Ga naar eind12 De spoeling in het boekbedrijf lijkt dus tamelijk dun te zijn geweest; desondanks zag Van Benthem kans zich binnen korte tijd op te werken tot de belangrijkste boekhandelaar niet alleen van Middelburg, maar van heel Zeeland. Tot diep in deze eeuw heeft het bedrijf - dat als Van Benthem Juttingh nog steeds bestaat - een regionale functie bezeten. Van Benthems snelle succes is ook uit de klantenboeken op te maken. Meteen al in 1801 blijkt de helft van de 226 in de Middelburgsche Naaamwyzer genoemde notabelen in Van Benthems klantenboek te figureren. Dit percentage lijkt de daaropvolgende jaren stabiel te blijven, het verandert althans niet wezenlijk in de eveneens op sociale representativiteit onderzochte jaren 1805 en 1808. Wel breidt intussen Van Benthems klantenkring, zowel in Middelburg als daarbuiten, zich uit: in 1801 tellen we 308 kopers, in 1805 508 en in 1808 559. Deze groei voltrok zich vooral buiten de in de Naamwyzer opgenomen functies en beroepen, aangezien het aantal hierin opgenomen namen in deze jaren nauwelijks verandert. De regionale spreiding van het klantenbestand was aanzienlijk. Van de 814 verschillende personen die in deze jaren klant waren bij Van Benthem, was 15% van buiten Middelburg afkomstig. Iets minder dan de helft (48 van de 114) van deze regionale klanten bleek op Walcheren woonachtig. De overigen waren te vinden door heel Zeeland tot in Axel en Zierikzee toe. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Werk in uitvoeringIn wat nu volgt brengen wij verslag uit over de allereerste, verkennende fase van het project.Ga naar eind13 Van januari tot mei 1985 heeft een gecombineerde werkgroep van doctoraalstudenten Nederlands en Geschiedenis een begin gemaakt met het inventariseren van de aankopen in twee uiteenliggende tijdvakken, te weten 1801-1815 en 1840-1850.Ga naar eind14 De eerste periode bleek aanzienlijk overzichtelijker dan de tweede: tegen de eeuwhelft was niet alleen Van Benthems klantenkring sterk gegroeid maar ook werden er per klant meer titels gekocht. We beperken ons hier tot de jaren 1801-1815. Ook deze zijn echter nog lang niet volledig verwerkt. In de eerste plaats zijn van de zeven betreffende klantenboeken er pas vier elk ongeveer voor de helft geïnventariseerd,Ga naar eind15 en ten tweede was deze beperkte materiaalverzameling al zo abundant (ruim 2000 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
titels verkocht in ca. 7000 exemplaren aan ca. 500 klanten) dat we slechts enkele elementaire tellingen en berekeningen hebben kunnen uitvoeren. Kortom, de lezer moet geen afgerond onderzoeksverslag verwachten maar een tussentijds rapport van werk in uitvoering. De hierna genoemde bedragen en getallen geven niet meer dan indicaties, en onze bevindingen en conclusies dienen als zeer voorlopig te worden opgevat. In feite zijn het hypotheses, die in het verdere verloop van het onderzoek getoetst en bijgesteld zullen worden. Deze relativering moet echter ook weer niet verabsoluteerd worden: het interessantst zijn de verhoudingen en percentages, en we verwachten niet dat die bij verdergaande exploratie drastisch zullen veranderen. Er zijn immers weinig redenen te bedenken waarom het nog niet onderzochte deel van de aankopen in deze periode een geheel andersoortig bestedingsgedrag te zien zou geven. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De bestedingen per categorieOnze eerste vraag was: Welke soorten lectuur gingen er bij Van Benthem in welke hoeveelheden over de toonbank? Daartoe zijn alle geïnventariseerde titels inhoudelijk gecategoriseerd. Een telling van het aantal titels per categorie bleek echter weinig informatief omdat de gemiddelde prijzen per categorie zeer sterk uiteenliepen. Voor een politiek geschrift bijvoorbeeld werd gemiddeld ƒ0,53 neergeteld, voor een reisbeschrijving ƒ4,64. Interessanter dan de aantallen titels zijn daarom de per categorie bestede bedragen. Deze zijn in afnemende grootte geordend in tabel 1. Twee opmerkingen daarbij: 1 De bedragen zijn omgerekend in Nederlands courant. In de klantenboeken staan zij tot en met 1805 genoteerd in Vlaamse ponden, schellingen en penningen, en vanaf 1806 in guldens, stuivers en duiten. 2 De opgegeven bedragen en percentages suggereren een grotere precisie dan gerechtvaardigd is: als bij de indeling in categorieën onze kennis te kort schoot en de geraadpleegde secundaire literatuur geen handreikingen verschafte, moesten we afgaan op de titel en/of de auteur en op onze alleszins feilbare intuïtie. Aan de andere kant: in het totaal gaat het om ruim 15000 gulden, zodat een afwijking van ± 1% per categorie voor ƒ150,- aan foutieve toeschrijvingen veronderstelt. We menen in het algemeen royaal binnen die marge te zijn gebleven. De enige rubriek die bij autopsie van de werken zelf naar alle waarschijnlijkheid substantieel zou slinken, is die van mengelwerken en diversen, die nu | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mede als vergaarbak diende voor alle titels die we absoluut niet wisten te plaatsen.
Tabel 1 Besteed bedrag per categorie
Dat aan godsdienstige en stichtelijke lectuur het meeste geld werd gespendeerd, zal weinigen verbazen. Het Nederlandse culturele publiek heeft lange tijd de naam gehad louter uit amateur-theologen te bestaan, en traditioneel wordt de Nederlandse lezer van de achttiende en negentiende eeuw dan ook afgeschilderd als óf in de bijbel dan wel een prekenbundel verdiept, óf in een moraliserend geschrift.Ga naar eind16 Gegeven deze voorstelling van zaken is 18% misschien nog niet eens zo veel. Maar bovendien: bijbels en andere voor de liturgie benodigde werken - gezangenbundels, belijdenisgeschriften - werden door Van Benthem | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
inderdaad in relatief grote hoeveelheden verkocht, maar prekenbundels en dergelijke opvallend veel minder. We komen hier straks nog op terug als we de meest verkochte titels per categorie bespreken. De hoge score van school- en leerboeken en naslagwerken ligt voor de hand, maar de derde plaats van historische lectuur, nog vóór de roman, wekt wellicht verbazing. Hoe populair de roman in de tweede helft van de achttiende eeuw naar het oordeel van vele onderzoekers ook geworden mag zijn, meer dan 10% van zijn boekenbudget had de Middelburger er toch niet voor over. Overigens is dat nog wel ruim twee keer zoveel als voor poëzie en toneel samen. Er zijn trouwens redenen om te veronderstellen dat de belangstelling voor de roman groter was dan het bestedingspercentage aangeeft. Verderop zullen we dit toelichten. Verrassend is voorts de omzet van juridische lectuur. Of dit een constant gegeven is dan wel een tijdelijk gevolg van de overvloedige wetgeving in de Franse tijd, verdient nader onderzoek. Opmerkelijk klein is de belangstelling voor de klassieken in een stad waar toch veel universitair gevormden woonden. De humanistische elitecultuur lijkt in Middelburg onder sterke druk te staan, al had zij in het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen nog een krachtige pleitbezorger. Betekent dit nu dat hiernaast een verlichte cultuur tot ontwikkeling was gekomen, gedragen door een andere sociale groep die de moderne wetenschappen hoog in het vaandel hield? Iedereen kent de voorstelling van zaken dat de Verlichting wordt gekenmerkt door een democratisering van wetenschappen en ook kunst. Dit beeld behoeft niet onjuist te zijn, maar tabel 1 dwingt toch wel tot de conclusie dat althans in Middelburg deze verlichte cultuur nogal eenzijdige trekken vertoonde: veel romans, weinig poëzie; veel geschiedenis en aardrijkskunde (samen 18%), weinig natuurwetenschappen, biologie en geneeskunde (in totaal niet meer dan 6%). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Enkele lijsten van meest verkochte werkenIn deze paragraaf geven we voor enkele categorieën een overzichtje van de werken die de meeste kopers hebben gevonden. De gegevens zijn uitsluitend indicatief: wanneer de gehele periode geïnventariseerd is, zullen niet alleen de aantallen kopers groter zijn geworden maar naar alle waarschijnlijkheid zullen de definitieve lijsten gedeeltelijk andere titels bevatten. Nog een tweede voorbehoud is nodig. In de tabellen is wel het aantal | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kopers per titel aangegeven, maar niet zichtbaar is de spreiding van het lezerspubliek in een bepaalde categorie. Als voorbeeld kunnen de in tabel 2c figurerende dichtwerken van Bilderdijk gelden: 4 titels, met respectievelijk 6, 6, 5 en 5 kopers. Gaat het hier om 6 kopers die elk (bijna) alles van Bilderdijk wensten te bezitten, of - het andere uiterste - om 22 kopers die elk één werk aanschaften? In dit ene geval is dat natuurlijk gemakkelijk te achterhalen, maar het zal duidelijk zijn dat dergelijk onderzoek op grotere schaal zeer gecompliceerd is.
Tabel 2a Meest gekochte werken in de categorie theologische en stichtelijke lectuur
De hoge verkoopcijfers van de bijbel en van de - in 1807 ingevoerde - Evangelische gezangen wekken geen verwondering en ook het succes van de Belijdenispredikatiën van Van Lis is wel verklaarbaar: het werkje had - evenals trouwens de Bijbelsche historievragen van Van den Berg - een functie in de officiële religieuze vorming. Verrassend is evenwel dat de lijst maar twee werken telt die appelleren aan de (niet geïnstitutionaliseerde) godsdienstige beleving, namelijk die van Ewald en Kist. Daarentegen figureren er liefst vier pamfletten omtrent de Utrechtse professorenstrijd. Natuurlijk heeft de lage prijs daarvan de verkoop bevorderd, maar de gedachte dringt zich op dat de Middelburgers in theologiis meer belangstelling hadden voor polemiek dan voor stichting. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 2b Meest gekochte werken in de categorie historische lectuur en biografieën
Bij deze historische bestsellerlijst lijkt zich de al ter sprake gebrachte tegenstelling tussen humanistische en verlichte cultuur te openbaren. Immers, aan de Nederlandse universiteiten, het bolwerk van de humanistische wetenschapsbeoefening, werd nauwelijks aandacht aan de contemporaine geschiedenis besteed. Hoogstens kwamen de Middeleeuwen en de Opstand aan de orde. Bij het Zeeuwsch Genootschap werden op dezelfde wijze accenten gelegd. Het Middelburgse koperspubliek toonde echter voor de recentere geschiedenis veel meer belangstelling. Zowel de werken van Van der Aa als dat van Fokke Simonsz evenals de Geheime brieven en het Voorlopig berigt kunnen hieronder gerangschikt worden. De overige drie werken hebben evenmin iets met de klassieke geschiedbeoefening uitstaande. Alle drie horen ze thuis in het genre van de zogenaamde wijsgerige geschiedschrijving. In deze stroming was geschiedenis in de eerste plaats het epos van de vooruitgang en werden de feiten ondergeschikt gemaakt aan het proces van toenemende verlichting en beschaving. Recentelijk is gewezen op de grote betekenis en populariteit van beide genres.Ga naar eind17 Het Middelburgse koopgedrag lijkt de conclusies dienaangaande volledig te bevestigen.
Tabel 2c Meest gekochte werken in de categorie dichtwerken (exclusief klassieken)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Klaarblijkelijk was het poëzieminnende deel van het Middelburgse lezerspubliek niet groot maar het hield de vaderlandse coryfeeën in ere. Het relatieve succes van Arntzenius zal samenhangen met de bezongen stof: de ontploffing van het Leidse kruitschip, dat van Klopstock (wiens Messias reeds van 1773 dateerde) wordt verklaard door het feit dat het hier in acht van de negen gevallen gaat om de recente, veelgeprezen vertaling van J. Meerman. Eén klant koopt de Duitse tekst. Van de cijfers gaat de suggestie uit dat Bilderdijk in Middelburg over een kleine maar trouwe supportersschare beschikte. Vooralsnog wijzen de gegevens eerder in tegenstelde richting: de 22 exemplaren zijn te zamen aangeschaft door 15 kopers. Slechts één daarvan (een leesgezelschap) kocht alle vier de werken.
Tabel 2d Meest gekochte werken in de categorie romans en verhalenbundels
Van de vier bestsellerlijsten is deze misschien het verrassendst. Slechts één roman wordt in een noemenswaardig aantal verkocht: Schinderhannes, en dit werk kan beschouwd worden als de uitzondering op de regel omdat het een criminele biografie is, behorend dus tot een genre in het grensgebied van geschiedenis en roman. Voor het overige blijkt uit deze aantallen dat het vrij hoge bedrag dat aan romans werd besteed, gespreid was over een zeer groot aantal titels. Dit lijkt erop te wijzen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat het aantal romankopende klanten klein was maar veel aanschafte. Dit vermoeden wordt bevestigd door een andere bevinding, die zometeen ter sprake komt. Voordien zij er nog op gewezen dat in bovenstaand lijstje niet één werk in een vreemde taal figureert. Ook in de andere categorieën is het aantal oorspronkelijke buitenlandse werken uiterst gering. Begrijpelijkerwijs schaffen de paar Hugenotenfamilies vrij veel Frans aan, maar van een verfranste bovenlaag hebben wij in feite geen spoor gevonden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bestedingen van particulieren en van leesgezelschappenOver de betekenis van de achttiende- en negentiende-eeuwse leesgezelschappen - clubjes lezers die voor gezamenlijke rekening lectuur aanschaften en deze onderling lieten circuleren - is buitengewoon weinig bekend. Pas kort geleden is een eerste terreinverkenning voor ons land ondernomen door Buijnsters.Ga naar eind18 Buijnsters houdt zich voornamelijk met de verschijningsvormen en de ontwikkeling van het leesgezelschap bezig, nauwelijks met de lectuurconsumptie. De weinige bekende archivalia van leesgezelschappen rond 1800 geven trouwens over de boekaanschaf niet of nauwelijks uitsluitsel. De klantenboeken van Van Benthem geven dat wél! Maar voordat we daarvan iets laten zien, is het goed om nog even stil te staan bij het aantal leesgezelschappen. Buijnsters telde in de veertig jaar tussen 1760 en 1800 156 leesgezelschappen in de hele Republiek. Zijn voornaamste bronnen waren intekenlijsten bij belangrijke uitgaven. Overigens vermoedt hij - zonder toelichting - dat het werkelijke aantal ongeveer het dubbele is geweest.Ga naar eind19 Uitvoerig onderzoek van een onzer in Middelburgse particuliere en overheidsarchieven had eerder welgeteld één leesgezelschap in deze stad opgeleverd in de jaren 1800-1815, het uit 1783 daterende Tot Nut en Vermaak. In het licht van deze getallen is het bijna een sensationele vondst dat in de boeken van Van Benthem voor deze periode de namen voorkomen van niet minder dan 26 leesgezelschappen. Deze waren overigens niet allemaal gevestigd in Middelburg, we vinden er ook uit plaatsen uit de (wijde) omgeving, zoals Sluis, Biervliet en Kortgeene.Ga naar eind20 Hoe verhield de aanschaf van de leesgezelschappen zich inhoudelijk tot die van de particuliere kopers? Wanneer we de gegevens van tabel 1 uitsplitsen, blijken er significante verschillen te hebben bestaan: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tabel 3 Bestedingen particulieren en leesgezelschappen
Ook hier moeten de cijfers niet verabsoluteerd worden: het gaat om totalen waarvan de bestedingen van afzonderlijke particulieren en leesgezelschappen sterk kunnen afwijken. Niettemin is het duidelijk dat bepaalde genres hun lezers vooral in de leesgezelschappen vonden, terwijl andere voornamelijk of zelfs uitsluitend in privé-collecties te vinden waren. Tot de eerste behoren in het bijzonder de roman en de geografische en reisbeschrijvende lectuur. Geschiedenis is - zij het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in mindere mate - ook bij de particuliere kopers goed vertegenwoordigd, maar de tijdschrijften zijn weer duidelijk leesgezelschapslectuur. Te zamen maken deze vier categorieën bijna driekwart van de gezelschapsbestedingen uit. Aan de overige genres werd maar weinig gespendeerd, en met name de zeer geringe belangstelling in de leesgezelschappen voor religieuze en stichtelijke lectuur, en misschien nog meer de minieme interesse voor natuurwetenschappelijke werken, stemmen tot verbazing. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Problemen, plannen, perspectievenDeze eerste terreinschouw zal duidelijk hebben gemaakt dat aan een dergelijk onderzoek talloze problemen kleven, maar hopelijk hebben ook de fascinerende perspectieven enige contouren gekregen. Tot slot worden de belangrijkste vragen hier aangestipt.
1 In hoeverre kunnen we aannemen dat de Middelburgse situatie representatief is voor het hele land? Een antwoord op deze vraag is niet te geven zolang we niet over reeksen vergelijkbare gegevens uit andere plaatsen beschikken, en het is hoogst onwaarschijnlijk dat die ook zullen worden opgedolven. Daarmee is de betekenis van dit onderzoek gerelativeerd, maar anderzijds moet deze relativering niet te ver gaan. Er zijn immers vooralsnog geen klemmende redenen om aan te nemen dat de leescultuur in Middelburg over het geheel genomen significant afweek van het landelijke beeld. De klantenboeken van Van Benthem stellen ons in staat om op empirische basis veronderstellingen te formuleren over het negentiende-eeuwse leesgedrag, en hoe smal die fundering ook moge zijn, zij geeft veel meer steun dan de intuïtie en speculatie waarop de gangbare voorstellingen goeddeels berusten.
2 In hoeverre weerspiegelt het koopgedrag bij Van Benthem de leescultuur? Ook in dit opzicht zijn de beperkingen van het materiaal evident. Van Benthems clientèle was, als gezegd, maatschappelijk hoog gesitueerd, en hieraan zal het zijn toe te schrijven dat we niet of nauwelijks aankopen van populaire genres als volksboeken, volks-liedboekjes, centsprenten en wat dies meer zij zijn tegengekomen. Liet Van Benthem de verkoop daarvan over aan zijn confraters of verkocht hij ze wel, maar niet op rekening? We weten het niet, we kunnen alleen constateren dat de reconstrueerbare leescultuur die van een specifieke publiekslaag is. En ook binnen die restrictie dienen we ons bewust te zijn van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
beperkingen die de bronnen ons opleggen. De klanten van Van Benthem lazen niet alleen boeken die ze gekocht hadden, maar ook werken die ze hadden geleend. In het leengedrag hebben we enig inzicht voor zover we de boekaanschaf van de leesgezelschappen kunnen achterhalen, maar bijvoorbeeld de betekenis van uitleenbibliotheken onttrekt zich aan onze waarneming.Ga naar eind21 Ook Van Benthem moet een winkelbibliotheek hebben gehad; we weten althans dat er in zijn zaak tegen vergoeding gelezen werd dank zij het feit dat voor ‘lezen’ bij verscheidenen van zijn klanten een post op de rekening werd bijgeschreven. Behalve wanneer het om kranten ging staan er echter geen titels vermeld. Alweer: het onderzoek zal nooit méér opleveren dan een partieel beeld van de negentiende-eeuwse leescultuur, maar daarmee zal toch een tip opgelicht zijn van een gordijn dat tot nog toe vrijwel hermetisch gesloten was.
3 In hoeverre vielen kopend en lenend publiek samen? In de vorige paragraaf hebben we laten zien dat er een manifest verschil was tussen het bestedingsbedrag van de particuliere kopers en dat van de leesgezelschappen. De vraag rijst dan: betekent dit dat globaal gesproken het lezerspubliek uit twee soorten bestond, namelijk zij die boeken kochten en zij die ze leenden, of is het zo dat de leden van leesgezelschappen veelal tevens min of meer regelmatig boeken kochten? In het eerste geval zou de conclusie zijn dat de ‘leners’ duidelijk een wat meer seculiere literaire voorkeur hadden dan de ‘kopers’, in het tweede geval zouden we moeten besluiten dat hetzelfde publiek geneigd was om stichtelijke en leerzame lectuur aan te schaffen maar de meer wereldse en ontspannende genres niet thuis in de boekenkast hoefde te hebben. Beide mogelijkheden zijn als hypothese aantrekkelijk, en het is dus zaak om onderzoek te doen naar het ledenbestand van de leesgezelschappen. We hebben overigens het vermoeden (maar ook niet meer dan dat) dat de leden van de leesgezelschappen merendeels tot de boekenkopers behoorden.
Er is nog zeer veel onderzoek te verrichten voordat er min of meer definitieve resultaten zullen zijn geboekt. Daarmee zijn we gekomen aan de plannen en perspectieven. Het eerste wat moet gebeuren is dat de periode 1801-1815 volledig wordt bewerkt. Vervolgens willen we het koopgedrag van Van Benthems klanten vergelijken met dat van de klanten van Luchtmans te Leiden. Schafte de intellectuele elite die bij Luchtmans klant was volstrekt andere lectuur aan dan het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ontwikkelde publiek van Van Benthem of waren er toch wel convergenties? Met dit vergelijkend onderzoek zijn we een flink eind op weg. Het perspectief is dat er een beeld zal ontstaan van de cultuur van de maatschappelijke bovenlaag. Waarschijnlijk zullen we zelfs hierbinnen nog moeten differentiëren tussen een elitecultuur die in de traditie stond van het oude humanistische beschavingsideaal en een ontwikkeldencultuur die zich eerst in de loop van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw specifiek heeft geprofileerd. In de boekaanschaf bij Van Benthem wordt deze nieuwe cultuur met een eigen identiteit, die algemeen wordt gezien als kenmerk van de Verlichting, om zo te zeggen geconcretiseerd. Daarbij ziet het ernaar uit dat de maatschappelijke laag die deel had aan dit proces en die veelal met vage termen als de ‘burgerij’ of de ‘middenklasse’ wordt aangeduid aanzienlijk smaller was en maatschappelijk veel hoger gesitueerd moet worden dan dit soort kwalificaties suggereert. En ook dringt zich de veronderstelling op dat deze verlichte ontwikkeldencultuur minder pluriform en van een minder hoog intellectueel niveau was dan zij wel eens wordt voorgesteld. De stelling dat Van Benthems clientèle een parameter vormt van deze ontwikkeldencultuur behoeft niet alleen meer ondersteuning, maar zal ook getoetst dienen te worden aan andere parameters. De genootschapscultuur levert bijvoorbeeld een andere belangrijke parameter. Niet alleen dienen de sociale samenstelling van het ledenbestand en de verschuivingen hierin binnen het Middelburgse genootschappencomplex met die binnen het klantenbestand van Van Benthem vergeleken te worden, ook een vergelijking van de in deze genootschappen ontwikkelde culturele activiteiten met de inhoud van de Middelburgse leescultuur is noodzakelijk. Op het eerste gezicht lijkt immers de dichotomie tussen een ontwikkelden- en een elitecultuur die we in de genootschappen aantreffen ook een kenmerk van de clientèle van Van Benthem. Een perspectief op langere termijn is het openleggen van een later decennium. Het zal dan mogelijk zijn om verschuivingen in de lectuurconsumptie en in de samenstelling van het lezerspubliek te traceren, en bovendien kan vanaf het midden van de eeuw een uitvoeriger vergelijkend onderzoek worden opgezet. Kortom, er is nog werk voor jaren.
J.J. KLOEK |
|