Het eeuwfeest bij de aanvang der negentiende eeuw
(1801)–Johannes Kinker– Auteursrechtvrij
[pagina V]
| |
Voorreden.Het Zinnespel, meestäl gebezigd om, by plechtige gelegenheden of heuchelyke gebeurtenissen, de aandacht des volks, op eene opwekkende wyze, bezig te houden, is zeker, onder alle tooneelspellen, dat geene, 't welk de oogen van de beöeffenaars der Dichtkunst, het minst naar zich getrokken heeft, en waar aan dus ook weinig ontwikkeling en beschaving te beurt is gevallen. Dat er echter voor den Dichter zeer veel party van te trekken is (om my zoo eens uit te drukken) geloof ik, dat geen betoog behoeft voor hen, die weten, welk een bron van schoonheden de Allegorie voor de Dichtkunst oplevert; - voor hen - die overtuigd zyn, dat de verzinnelyking van denkbeelden (wel te verstaan, denkbeelden die Poëtisch en zulk eene omkleeding van beelden waardig zyn) het hooge doel dier kunst is Ik geloof niet, dat ik geheel misgryp, wanneer ik beweer, dat, gelyk het drama eene handeling uit het gemeene leven, en het verheven Treurspel een daad, uit het Heldendicht, of ten minste daar toe berekend, voorstelt, ook even zo het zinnespel de ode op het tooneel zou voeren, indien het naar zyn' aart en den rang, dien het behoorde te bekleeden, behandeld wierd. Na dat ik door een' der Commissarissen van den Amsterdamschen Schouwburg was verzocht geworden, iets, ter viering van het eeuwfeest, by den aanvang der negentiende eeuw, | |
[pagina VI]
| |
voor het Amsterdamsche tooneel, te vervaardigen, waagde ik het, eens te beproeven in hoe verre het my gelukken mogt, tot dit begrip (idé) 't welk ik my van het Zinnespel altyd gevormd heb, te naderen. - De Menschheid, op het einde van de agttiende eeuw, door de hevige driften van het hart vervolgd, door de rede tot de kennis van hare bestemming gebracht en aangespoord, om zoowel hare zinnelyke als zedelyke volkomenheid, gedurig nader te komen,Ga naar voetnoot(*) door de Deugd beschermd, en door de Schoonheid verrukt, deelnemende in het Feest, 't welk de schoone kunsten ter harer eer, by de verschyning der negentiende eeuw vierden, was het onderwerp, 't welk ik, tot dat einde, verkoos. Zoo deze proeve niet geheel ongelukkig uitvalt, zal ik het daar voor houden, dat myne poging, al was het maar ter aanmoediging van anderen, in dat vak, niet ten eenemaal nutteloos geweest is. |
|