Haar man wist nog niet welk groot geluk hem te beurt was gevallen, want hij werkte op grooten afstand van zijn woning, zoodat het gewoonlijk reeds laat in den avond was, als hij thuiskwam. Nu verwachtte Moeder hem evenwel vroeger, want zij had hem een bode gezonden, om hem het groote nieuws mede te deelen.
Daar ging de deur open. Zou hij het wezen? Neen, 't was een buurvrouw, die eens even naar den kleine kwam zien. De baker nam hem uit de wieg en hield hem de buurvrouw voor. Doch nauwelijks zag deze hem, of zij sloeg van verbazing haar handen in elkander en riep uit:
‘Wel, wel, wat een driedubbeldikke jongen is dat! Zoo'n dikzak heb ik nog nooit gezien! 't Is zoo waar een natuurwonder. Wat bolle wangen, en zie me die beenen eens aan! Als die jongen zoo moet blijven doorgroeien, kan hij later niet meer door de deur. Och, och, wat een jongen! Nu, moedertje, van harte gefeliciteerd, hoor; ik wed, dat je genoegen aan dien jongen zult beleven. Hij kan wel voor twee tellen, en wat ziet hij er lief uit. Ik vind hem een recht lieven jongen, - maar wat zal hij kunnen eten!’
‘Of hij, buurvrouw,’ viel de baker in, ‘daar kun je op rekenen! Hij zal den hollebollen Gijs wel nadoen, die een koe en een kalf en