Toen zag kleine Olle wat bijzonders.
‘Hier, Fox, - kom hier!’ gebood hij. ‘Afblijven, hoor Fox! Pas op, als je stout bent!’
‘Waf, waf!’ blafte Fox.
Kleine Olle kroop vlug onder de heesters.
Wat zag hij daar?
Twee jonge vogels, die nog niet vliegen konden. Zij hadden nog bijna geen veeren. Kleine Olle pakte ze beet en kroop onder de heesters vandaan. In het grasperk zette hij de vogels op den grond.
O, wat was kleine Olle blij! Hij had roode wangen van blijdschap. Fox hupte met hooge sprongen om de vogels heen en blafte. Maar kleine Olle joeg hem weg.
‘Ga heen, Fox, ga naar huis. Pas op, als je ze kwaad doet, hoor.’
Fox ging naar de keuken.
‘O, wat mooie vogeltjes,’ zei Kleine Olle. ‘Die eene kan nog niet erg goed staan. Die is zwak. Misschien is hij wel ziek. Maar de andere is dik en sterk. Kijk, hoe hij trippelt door het gras. O, o, wat mooie vogeltjes. Die sterke heet Adam en die zwakke heet Eva. Ze zijn zeker uit hun nest gevallen. Wacht, ik zal wormpjes voor hen zoeken.’
Hij trok enkele graszoden uit den grond en ving de wormen, die bloot kwamen. Vlug bracht hij ze bij Adam en Eva.
‘Hap!’ zei Adam, en hij slokte een dikken worm door. ‘Hap!’ Nog een.
‘Jij bent een groote schrokker, Adam,’ zei Kleine Olle. Toen hield hij een worm voor den snavel van Eva. Maar Eva hapte niet.
Kleine Olle tikte hem met den worm tegen den neus, maar Eva hapte nog niet.
‘Eva is ziek,’ zei Kleine Olle. ‘Ik zal vader vragen om hem beter te maken.’
Hij zocht in de schuur een kist, deed er een laagje stroo in, en borg er de vogels in op. Toen zette hij hen in het lekkere zonnetje.