Onderwijs en nationaalsocialisme
(1938)–A.W. Kersbergen– Auteursrecht onbekend
[pagina 5]
| |
Onderwijs en Nationaalsocialisme.Als we willen nagaan welke houding het nationaalsocialisme inneemt ten opzichte van het onderwijs, dan moeten we daarvoor zien naar Duitschland. Daar immers heeft het sedert 1933 volop gelegenheid gehad voor hervormingen op onderwijsgebied naar eigen inzichten en idealen. In hoeverre sluit nu het onderwijs in het Derde Rijk aan bij dat van vóór 1933? Is er sprake van een algeheele breuk tusschen toen en nu? Hoe manifesteert zich het verschil? Wat verwijt het nationaalsocialisme aan de vroeger gevolgde onderwijspolitiek en welke idealen kent het zelf? Richten we ons, voor het beantwoorden van deze vragen, tot de hoogste instanties ter plaatse. Het partijprogram van de N.S.D.A.P., vastgesteld in München op 25 Februari 1920, bevat twee punten die betrekking hebben op het openbaar onderwijs, en die als volgt luiden: art. 20: Um jedem fähigen und fleiszigen Deutschen das Erreichen höherer Bildung und damit das Einrücken in führende Stellung zu ermöglichen, hat der Staat für einen gründlichen Ausbau unseres gesamten Volksbildungswesens Sorge zu tragen. Die Lehrpläne aller Bildungsanstalten sind den Erfordernissen des praktischen Lebens anzupassen. Das Erfassen des Staatsgedankens musz bereits mit dem Beginn des Verständnisses durch die Schule erzielt werden. Wir fordern die Ausbildung besonders veranlagter Kinder armer Eltern ohne Rücksicht auf deren Stand oder Beruf auf Staatskosten. Dit klinkt vaag in zooverre dat het nog bijna geen aanwijzingen geeft betreffende den inhoud en den geest | |
[pagina 6]
| |
van het onderwijs. Het programma is sindsdien nooit veranderd. Maar tusschen 1920 en nu ligt de stichting van den nationaalsocialistischen staat. Daarna zijn er zeer veel wetten, zeer veel besluiten uitgevaardigd, die de vrees wettigen, die wij al voelden bij het lezen van dien éénen zin: ‘Het bijbrengen van begrip van de staatsgedachte moet al dadelijk bij het begin van de verstandelijke ontwikkeling het doel van de school zijn.’ De vrees n.l. dat het er den nationaalsocialistischen staat niet alleen of hoofdzakelijk om te doen is gunstige bestaansvoorwaarden te verschaffen voor verschillende inrichtingen van onderwijs. Uit de zee van bepalingen die zich sedert 1933 met het openbaar onderwijs bezighouden, blijkt dan ook maar al te duidelijk dat het er in de eerste plaats om gaat het geheele schoolwezen, van de lagere school af tot de universiteit toe, van hoogerhand vast te leggen volgens een streng omlijnd plan. Niet alleen de te doceeren vakken zijn van staatswege voorgeschreven, ook de boeken die bij het onderwijs moeten worden gebruikt en het materiaal voor schoolbibliotheken. Maar behalve dat, houdt de staat zich tot in details bezig met den geestelijken achtergrond die het onderwijs moet doordringen en met de gedachtenwereld waarin leeraren en leerlingen moeten leven. Er is geen plaats meer voor het experiment of voor een eigen meening, en alle kritiek is streng verboden. In een verordening van den Minister van Binnenlandsche Zaken van 18 December 1933, is de doelstelling als volgt geformuleerd: ‘De hoogste taak van de school is de opvoeding van de jeugd tot den dienst aan het volkskarakter (Volkstum) en den Staat in nationaalsocialistischen geest. Alles wat deze opvoeding ten goede komt, moet bevorderd, alles wat haar in gevaar brengt, vermeden en bestreden worden. Het door de Duitsche vrijheidsbeweging gestelde doel van de Rijksregeering geeft de richting aan voor de maatschappelijke en politieke opvoeding. Het schoolleven in zijn geheelen omvang staat in dienst van die taak. De leiders, leeraren, leerlingen | |
[pagina 7]
| |
en personeel zijn daaraan onderworpen. Het toezicht is uitsluitend in handen van de daartoe aangestelde autoriteiten.’ In het kort bestek van deze brochure is het niet mogelijk in te gaan op alle middelen die men gemeend heeft te baat te moeten nemen om dit doel na te kunnen streven. We kunnen niet anders dan terloops melding maken van de vèr-gaande ‘zuiverings’ actie in nationaalsocialistischen zin die gehouden is onder het onderwijzend personeel van hoog tot laag, van de afbraak die er plaats vond door het sluiten van vele moderne scholen. Alles is ‘gleichgeschaltet’; een gezegende eenvormigheid heerscht tot in de confessioneele scholen toe. Wat den uiterlijken vorm betreft en de organisatie van het schoolwezen, is dat een voordeel, wanneer men den inhoud van de nieuwe school beschouwt beteekent het slechts verarming. We willen ons hier echter bepalen tot de meer interne reorganisatie van het onderwijs, zooals die tot uiting komt in leerplan en schoolboeken, zonder ook maar eenigszins aanspraak te maken op volledigheid: het apparaat van de Duitsche school is te omvangrijk dan dat men het in een 30-tal bladzijden zou kunnen doornemen. Het zal slechts hier en daar een greep zijn, waaruit echter, ons inziens, de geest van het geheel voldoende spreekt.
* * *
De ideeënwereld van het nationaalsocialisme, zooals die zich op elk gebied en ook zeer sterk in het huidige onderwijs manifesteert, draagt negatieve en positieve elementen in zich. Negatief is: het zich fel keeren tegen alles wat onder het begrip ‘liberalisme’ valt te brengen (om van Marxisme maar te zwijgen!), daar dit in strijd zou zijn met den Duitschen geest. De vraag, in het begin gesteld, of het tegenwoordig onderwijs aansluit bij dat van vóór 1933 is hiermede | |
[pagina 8]
| |
al dadelijk beantwoord: men streeft bewust naar een volkomen breuk met het verleden. Het positieve dat het nationaalsocialisme hiertegenover stelt, laat zich tot enkele hoofdpunten terugbrengen. Ten eerste is daar de theorie van de superioriteit van het Germaansche ras. Later bij het geschiedenisonderwijs zullen we nader kennis maken met dit rassprookje van nationaalsocialistische historici. Nu constateeren we alleen dat dit ras in het huidige Duitschland nog aanspraak op ‘zuiverheid’ schijnt te mogen maken! Dus zegt Hitler: ‘Die gesamte Bildungsund Erziehungsarbeit des völkischen Staates musz ihre Krönung darin finden, dasz sie den Rassesinn und das Rassegefühl instinkt- und verstandesmäszig in Herz und Gehirn der ihr anvertrauten Jugend hineinbrennt.’ (Mein Kampf, blz. 475). Aangezien het nu de plicht van den staat is de beste elementen van het ras in stand te houden, is de eerste taak van de opvoeding: ‘Pflege der körperlichen Gesundheit und das Heranzüchten kerngesunder Körper.’ (Mein Kampf, blz. 452). Pas daarna komt de geestelijke ontwikkeling aan de beurt, waarbij karaktervorming vóór scholing van het intellect gaat. Het overgroote belang dat aan de lichamelijke opvoeding wordt gehecht, leidt tot vereering van de brute kracht; van den sterken man met de ijzeren vuist die zijn wil tot wet maakt; bovendien ook tot verheerlijking van het leger, dat immers gelden kan als de belichaming van de kracht van den staat.
Nu is het interessant de toepassing van deze stellingen onder oogen te krijgen wanneer ze pasklaar zijn gemaakt voor de jeugd. Als eerste object kies ik daartoe den ‘Kalender der deutschen Jugend’, uitgegeven door den Nationaalsocialistischen bond van Onderwijzers. Het is een practisch boekje, te vergelijken met de agenda die | |
[pagina 9]
| |
bij ons op de middelbare scholen wordt gebruikt. Een Hitlerjunge slaat de trommel op den omslag en in het voorwoord lezen we: ‘Der Hitlerjunge trommelt und trommelt und ruft euch zu: Alles Glück und Heil dem, der sich seiner deutschen Art und damit seines Nationalsozialismus bewuszt ist! Alles Heil dem Führer Adolf Hitler!’ De kalender van 1935 heeft een ‘Geleitwort’ van Hans Schemm, den vroegeren ‘Führer der deutschen Erzieher’ (hij is inmiddels gestorven). ‘Dieser Kalender, deutsche Jugend, sei Dir eine Rüstkammer, die Dir Helm und Schwert und Schild zum Kampfe für das Dritte Reich gibt. Wappne Dich! Und dann ran an den Feind!’ - Dit felle woord is teekenend voor het heele boekje en mede voor zijn opvolgers van volgende jaren. Zelfs het eigenlijke kalendergedeelte is niet vrij van tendens. Er staan daarin bij elken dag gebeurtenissen vermeld, die voor Duitschland van belang zijn geweest, bovendien is er dan een citaat van den een of anderen bekenden Duitscher aan toegevoegd. Veel van deze citaten verheerlijken het militairisme, andere den held, Hitler, de partij en het nationaalsocialisme, weer andere het ras, en het aantal met antisemitische strekking is legio. Op blz. 56 (in den kalender 1936 op blz. 64) staat bij 24 Brachet (Juni): ‘1922 Walter Rathenau, jüdischer Minister in Deutschland, erschossen.’ Als citaat voor dezen dag is het woord van Julius Streicher gekozen: ‘Die Juden sind unser Unglück.’ Behalve den kalender bevat dit boekje o.a. nog de volgende hoofdstukken: Geschichte (voornamelijk over den wereldoorlog, felle aanklacht tegen de vijanden); Nationalsozialismus (waarbij o.a.: een tabel met data van het begin der beweging af; | |
[pagina 10]
| |
het partijprogram van de N.S.D.A.P.; rangen bij S.S. en S.A.); Hitlerjugend; Wehr (o.a. de plichten van den Duitschen soldaat; indeeling en standplaats van het leger); Rasse und Vererbung (de rassen van Duitschland en van de rest van Europa; de ‘Ahnentafel’); Antisemitismus (met portret van Streicher; uitspraken van bekende personen over de Joden); Auslandsdeutschtum. Dit alles spreekt duidelijke taal. Men ziet eruit hoe van een zoo neutraal artikel als een schoolagenda dankbaar gebruik wordt gemaakt om het nationaalsocialisme en alles wat het voorstaat, bij de jeugd ingang te doen vinden. Waar dit nu bij een onschuldigen kalender al gebeurt, spreekt het vanzelf dat het in nog sterkere mate het geval zal zijn bij boeken die men als leermiddelen op de scholen gebruikt, en die daar verplicht gesteld kunnen worden. Vooral bij vakken die zich door hun geaardheid voor beinvloeding in dezen zin leenen zooals bijv. de geschiedenis. Ook echter bij andere. Objectiever vakken dan rekenen en wiskunde zijn wel niet denkbaar. Maar ook deze zijn dienstbaar gemaakt aan het hooge doel. In ‘De Bode’, orgaan van den bond van Nederlandsche Onderwijzers, die onlangs een serie artikelen bevatte over ‘Het nationaalsocialisme in zijn schoolboeken’ (het eerste artikel in het nr. van 14 Mei '37) lezen we op blz. 310: ‘Ook mathematisch inzicht en zijn werkmethoden hangen in Hitler-Duitsland af van “volk” en “ras” en zijn gebonden aan een Duits doel’. En wat verder, zelfde pagina: ‘- (de regeering) besliste, dat van Pasen 1937 af de nationaalsocialistische gedachtenwereld ook in de rekenboeken een plaats moest hebben. Daar echter volgens “Noordse” opvatting 3 × 3 nog altijd 9 is, stelden de schrijvers van tot hiertoe gebruikte rekenboeken zich er mede tevreden, een aanhangsel, een aanvullingsboekje, een toepassing bij de oude rekenboeken te schrijven. Daar de Duitse rekenmethodiek reeds sedert meer dan 10 jaren, vooral onder de invloed van Kühnel, als doel van het rekenonderwijs, het “rekenkunstig begrijpen van de wereld om zich heen” aangenomen had, | |
[pagina 11]
| |
vinden de nationaalsocialistische rekenleraren een methodische motivering uit voor het misbruik van het rekenonderwijs tot militaristische en chauvinistische op het ras gerichte doeleinden.’ Het boekje van Karl Pietzker: Völkisches Rechnen, ein Ergänzungsheft zu jedem Rechenbuch (Hermann Schroebel - Halle 1936) draagt als motto: Zahlen beweisen. De inhoudsopgave vermeldt de volgende hoofdstukken: 1. Im Kampfe um Deutschlands Einigung und Erhebung. 2. Aus Deutschlands Not. 3. Rasse und Erbe. 4. Blut und Boden. 5. Es geht aufwärts in der Wirtschaft. De eerste som gaat over den groei van het ledenaantal van de N.S.D.A.P.: van 7 in 1918, tot 1400000 in 1932. Volgt een vraag over den huidigen stand van zaken en de opdracht een en ander in een grafische voorstelling in beeld te brengen. Sommen over Adolf's leeftijd op verschillende data, over het aantal deelnemers aan den partijdag in Neurenberg in opeenvolgende jaren, over verkiezingen (van Hitler tot rijkskanselier) sluiten hierbij aan. Het tweede hoofdstuk laat in no. 9 uitvoerig berekenen dat in Duitschland een ‘Volk ohne Raum’ leeft, waarna no. 12 opmerkt: ‘Auf der Erde ist noch viel Raum’, en getallen geeft over oppervlakte, aantal inwoners en geboortenoverschot in de 5 werelddeelen. Op de volgende bladzijden vindt men berekeningen over den ‘Schmachfrieden von Versailles’, Saar- en Memelgebied, ‘Auslanddeutschtum’, verlies van koloniën, oorlogsschulden (‘wie das deutsche Volk von den Feinden ausgesaugt wurde’). Nadat op blz. 6 in dikke letters het weder invoeren van de dienstplicht in Duitschland gereleveerd is, vinden we in no. 29 (‘wie unsere Nachbarn rüsten’) getallen betreffende de sterkte van het leger in België, Frankrijk, enz. Ook sommen over luchtafweer ontbreken niet, bijv. no. 33: Gemiddeld kan een dagbombardementsvliegtuig 1500 K.G., een nachtbombardementsvliegtuig 2000 K.G. nuttigen last | |
[pagina 12]
| |
vervoeren. Hoeveel: a) brandbommen van 750 K.G. elk, b) kartetsen elk van 12 K.G., c) brisantbommen van 35 K.G. ieder kan een groep van 9 dag- (nacht-) vliegtuigen met zich meevoeren? Uitvoerig gaat de schrijver nu, al rekenend, in op den opbouwenden arbeid van het Derde Rijk: afname van de werkloosheid, Winterhilfe, Arbeitsdienst .... Het hoofdstuk over: Rasse und Erbe, dat inzet met becijferingen over geboorten, huwelijken en sterfgevallen, waarbij het den kinderen goed ingeprent wordt ‘dasz auf 1000 Volksgenossen durchschnittlich 17.5 Geburten kommen müssen (merke dir diese wichtige Zahl!)’, behandelt verder de verdeeling van de rassen in Europa. Op blz. 14 staat dan: Het aantal Joden, die van vreemd ras zijn, is na den wereldoorlog in Duitschland ontstellend gestegen. Vergelijk de getallen! Waarop eenige getallen betreffende de toename in verschillende Duitsche steden in procenten volgen. Op dezelfde blz. vinden we onder het motto: ‘Halte dich gesund und rein!’ deze som: De beide volgende families, die tot het begin van de 18e eeuw nagegaan konden worden, laten ons zien in welke mate ouders verantwoordelijk zijn voor hun nakomelingen: Familie A (gezond echtpaar - begin 18e eeuw): 493 gezonde + 3 onvolwaardige nakomelingen. Familie B (gezonde man + zwakzinnige vrouw - begin 18e eeuw): 48 gezonde + 432 onvolwaardige nakomelingen. Hoeveel % bedraagt in beide gevallen de gezonde en de onvolwaardige nakomelingschap? - Met deze som en verscheidene andere van dezelfde soort, wordt dus ook de wet ter voorkoming van een erfelijk belast nageslacht in den vorm van rekenoefeningen onder de aandacht van jonge kinderen gebracht! Het dient gezegd: er zit systeem in. En dit is een boekje uit vele! | |
[pagina 13]
| |
Bij Koschemann-Otten-Schniedewind: Rechenaufgaben im neuen Geiste, is de toon zoo mogelijk nog ‘pakkender’. Het tweede deeltje heeft een hoofdstuk over Ariërs en Joden, waarin o.a. staat (pag. 21): In 1914 telde men onder 3140 hoogleeraren aan Duitsche universiteiten al 937 Joden. a) hoeveel % is dat? - b) hoeveel Joodsche hoogleeraren hadden er in verhouding tot de geheele bevolking slechts mogen zijn? - pag. 17: Tijdens den wereldoorlog werd Engeland 637 × door vliegtuigen en luchtschepen aangevallen; daarbij vielen 1446 dooden en werden 3505 menschen gewond. Hoeveel dooden en gewonden waren dat gemiddeld per aanval? Het zijn niet alleen rekensommen die op deze barbaarsche manier toepasselijk gemaakt worden. Bij Otto Zoll, Nationalpolitische Anwendungen zur Geometrie, Mittelstufe, (Vieweg, Braunschweig 1937) zijn het meetkundevraagstukken die eenzelfde behandeling ondergaan; hier kan men zelfs spreken van een militair-wetenschappelijke opleiding, getuige de inhoudsopgave: 1. Der Planzeiger. 2. Übungen zur Kartenkunde. 3. Der marschkompasz. 4. Der Richtkreis der Artillerie. 5. Die Streuung beim Schieszen. 6. Geometrische Aufgaben zur Luftfahrt. 7. Aufgaben aus der Urgeschichte und Volkskunde. Als we de eerste 6 hoofdstukken laten voor wat ze zijn, en alleen het 7de nog wat nader bekijken, dan zien we daar plotseling de ‘Urgeschichte’ het hoofd omhoog steken. De stereometrische opgaven beginnen bijv. als volgt (pag. 16): ‘An der Wurzel des Indogermanentums als Vertreter der nordischen Kultur Europas in der Neusteinzeit steht unter anderem das Volk der sogenannten Schnurkeramiker.’ Er volgen dan vraagstukken over deze e.a. ceramiek, bijv.: Tot de karakteristieke geometrische | |
[pagina 14]
| |
vormen van de bandceramiek uit het neolithische tijdperk in Z.O.-Europa, dat ook Zuid- en Midden-Duitschland sterk heeft beinvloed, behooren vazen in den vorm van bolsegmenten, waarvan de hoogte ¾ van de middellijn van den bol bedraagt. Bij veel van deze vazen is op de opening nog een rechte cylinder van geringe hoogte gezet. Hoe groot is de inhoud van een dergelijke vaas met cylinder, als de gezamenlijke hoogte = de middellijn van den bol = 22 cM. is? En een trigonometrisch vraagstuk op blz. 18 luidt: Zooals Hirt in zijn werk over de Indogermanen vermeldt, maken ook nu nog de Nedersaksische boeren uit de lengte van hun eigen schaduw op hoe laat het is. We hebben hier te doen met een oeroud Indogermaansch gebruik. Welke hoekfunctie ligt, natuurlijk onbewust, aan dit gebruik ten grondslag, wanneer je bedenkt, dat het uur door den stand van de zon bepaald is? Ook de beschrijvende meetkunde is vertegenwoordigd, en wel met vraagstukken over den plattegrond van het oud-Germaansche huis. Op zichzelf beschouwd hebben deze laatste vraagstukken wel iets aardigs, als maar niet de achtergrond ervan was: de grenzenlooze verheerlijking van het eigen ras en de verachting van andere, ‘minderwaardige’, rassen. De natuur- en scheikunde geven eveneens gelegenheid tot onderwijs in nationaalsocialistischen zin. Dit blijkt o.a. duidelijk uit een artikel over: ‘Chemische Kampfstoffe’ van Dr. Nelkenbrecher in: Nationalsozialistische Erziehung, Kampf- und Mitteilungsblatt des nationalsozialistischen Lehrerbundes für den Gau Grosz-Berlin (2 Mei 1936). De ondertitel luidt: ‘Wie führen wir unsere Schüler in das Wesen und die Wirkung der chemischen Kampfstoffe ein?’ Ik ontleen aan dit artikel het volgende (pag. 237): | |
[pagina 15]
| |
‘Die Einführung unserer Schüler in das Wesen der chemischen Kampstoffe erfolgt am ehesten in der Physik (3. Klasse Volksschule). Schon bei der Besprechung der Aggregatzustände lassen sich die Giftkampfstoffe mit ihren Gruppenbezeichnungen den Schülern nahebringen: Grünkreuzkampfstoffe als leicht bewegliche Flüssigkeiten; die Gelbkreuzkampstoffe als dickliche, ölartige Flüssigkeiten, und die Blaukreuzkampfstoffe als feste Stoffe.’ De Bode noemt in één van de reeds vermelde artikelen over ‘Het Nationaalsocialisme in zijn schoolboeken’ een leerboek op dit gebied, t.w.: Kintoff, Versuche zur Chemie der Kampfstoffe, (Verlag Diesterweg, Frankfurt a.M.). Het zou o.a. de formules en proeven bevatten bij het maken van brandbommen uit thermiet en electrothermiet, en ook over traangas, longengas, de gele- en de blauwe kruisgassen nauwkeurige inlichtingen geven. (Vgl. de Bode pag. 391). Keeren we nu tot de lagere school terug. Het officieele lesrooster daarvoor telt in Duitschland in het 2de leerjaar 19 uren. Hiervan zijn er 11 aangewezen voor Heimatkunde en de Duitsche taal, hetgeen bewijst dat aan deze vakken verreweg de belangrijkste plaats wordt toegekend. In de andere klassen is er een naar verhouding even groot aantal uren voor uitgetrokken. Dit is voor het heele rijk ‘einheitlich’ geregeld volgens de ‘Richtlinien für den Unterricht in den vier unteren Jahrgängen der Volksschulen’, die door het Ministerie van Onderwijs zijn vastgesteld, en 20 April 1937 gepubliceerd werden in het officieele orgaan: Deutsche Wissenschaft, Erziehung und Volksbildung (pag. 199 e.v.). De gedachte, die aan deze | |
[pagina 16]
| |
plannen ten grondslag ligt is, zooals op elk ander gebied van het schoolwezen: ‘die völkische Ausrichtung der Arbeit in Übereinstimmung mit den allgemeinen Zielsetzungen der nationalsozialistischen Lebensgestaltung und Weltanschauung’. (Hans Wenke: Die pädagogische Lage in Deutschland; Die Erziehung, Monatsschrift, Mai 1937). Zooals gezegd kent men volgens dit leerplan de centrale plaats toe aan Heimatkunde en Deutschunterricht. Van het laatste heet het: Im Mittelpunkt des Unterrichts steht das Lesebuch. In de tegenwoordige omstandigheden kan men hier in den meest letterlijken zin spreken van ‘het’ leesboek: er is er n.l. maar één. In 1934 vatte Minister Rust het plan op een ‘eenheids’ leesboek voor de volksschool uit te geven. Het was wat lastig dat er nog zoo'n verscheidenheid bestond in leesboeken en dat ze, wat hun inhoud betrof, nog niet doordrongen waren van de nieuwe ideeën! ‘Voor de vernieuwing van het leesboek moest men uitgaan van de gedachte dat de nationaalsocialistische wereldbeschouwing het zwaartepunt vormt van den opvoedkundigen arbeid, maar dat er ook plaats over moet blijven voor de cultureele verscheidenheid van het Duitsche leven in verleden en heden.’ (H. Wenke, pag. 373). In 1935 verscheen het eerste deel van dit leesboek (Deutsches Lesebuch für Volksschulen), bestemd voor het 5e en 6e leerjaar. Daarna kwam dat voor het 2e leerjaar klaar, dit jaar dat voor het 3e en 4e, terwijl voor 1938 het boek voor het 7e en 8e wordt aangekondigd. Zij bevatten allen ‘Kernstoffe’ en ‘Heimatstoffe’. Met het oog op de laatste is het geheele rijk in 22 landschappen ingedeeld en verschijnen er 22 verschillende uitgaven van elk boek, die rekening houden met mogelijkheden en verhoudingen in het eigen gebied. Voor mij ligt een exemplaar van het 5e en 6e | |
[pagina 17]
| |
leerjaar, Landschaftsausgabe IV: Berlin. Het voorwoord is van niemand minder dan van Rust zelf: ‘Durch deutsche Eltern gab uns Gott das Leben. Vom deutschen Bodem schenkt er uns das Brot. So sind Blut und Erde, Volk und Heimat die Hände Gottes, aus denen wir alles haben, was wir sind. Nie wollen wir diese Hände loslassen. Wir wollen festhalten an der deutschen Heimat und eins sein mit unserem deutschen Volke. Heil Hitler!’ De inhoudsopgave toont de volgende indeeling: I. In Haus und Heim. II. Meine Heimatstadt und ihre Umgebung. III. Mein Land. IV. Mein Volk. Uit deze twee gegevens: voorwoord en inhoudsopgave, is het al mogelijk zich een voorstelling te maken van den geest die het boek kenmerkt. En wanneer men getracht heeft de bijna 400 bladzijden die het telt te lezen, dan is de voornaamste herinnering die men overhoudt, er een aan sentimenteele gezwollenheid, brallend hoerageroep en aan het eeuwige refrein: oorlog-oorlog-oorlog. Op blz. 9 komen we onze voorouders al tegen (Du und deine Ahnen): Weiszt du, was für Blut in deinen Adern flieszt? Kennst du deinen Vater und deine Mutter, und hast du schon die Reihe von Vorfahren gesehen die hinter ihnen sich aufstellen? enz. enz. De eerste helft onderscheidt zich overigens weinig van elk normaal leesboek. Het is min of meer vervelend zooals de meeste. Op blz. 27 troffen mij, onder enkele ‘Feuersprüche’, de volgende regels: Ich bin geboren, deutsch zu fühlen,
bin ganz auf Deutschland eingestellt.
Erst kommt mein Volk, dann all die andern vielen,
erst meine Heimat, dann die Welt.
(Bogislav von Selchow).
Onwillekeurig denkt men bij het lezen hiervan: kwàm de rest van de wereld dan tenminste nog maar! In dit boek wordt de jeugd er echter in het ééne verhaal na het andere | |
[pagina 18]
| |
op gewezen, dat er een diepe kloof zou bestaan tusschen het edele Duitsche volk en de verachtelijke rest. Dit blijkt bijv. wel heel duidelijk uit het verhaal op blz. 178: ‘Der deutschen Banater Kampf mit Donau und Theisz’, waarin beschreven wordt hoe Duitschers in Hongarije, wanneer er een overstrooming dreigt, alles op het spel zetten om het gevaar af te wenden. Dit mislukt, maar natuurlijk niet door hun schuld! Het verhaal eindigt: ‘Inmitten der halborientalischen Faulheit und Nichtsnutzigkeit, von der man umringt war, und in die man selber zu versinken drohte, wenn man abliesz von der Väter Art und Sitte, von der Väter Tüchtigkeit und Redlichkeit - da muszte man sich seiner Sendung bewuszt bleiben und durfte den Schwabentrotz und den Schwabenmut nicht sinken lassen.’ (Adam Müller-Guttenbrunn). Deze vertelling staat in het 3e deel van het boek dat ‘Mein Land’ heet, en onderverdeeld is in: 1. Deutsche Heimat; 2. Deutsche jenseits der Grenzen. Daaronder valt ook een verhaal van Maria Kohle (blz. 182), waarvan inhoud en vooral bedoeling duidelijk blijken uit het volgende citaat: ‘Grosz war die Verwunderung der deutschen Soldaten, als sie jenseits der Grenzen ihrer Heimat auf ihren Feldzügen wieder und wieder dem Auslandsdeutschtum begegneten. Sie hatten wie die Mehrzahl der Inlandsdeutschen nie erfahren, dasz Millionen aus unserm Volkstum im Auslande leben und dabei, umringt von fremden Völkern, ihrer deutschen Art treu geblieben sind! Es war wie eine groszes Wiederentdecken und Wiederfinden, wenn unsere Soldaten deutsche Bauerndörfer, deutsche Städte in der Fremde antrafen, in Polen und Galizien, in Litauen und im Baltenland, im Banat, in der Dobrudscha, in Siebenbürgen, am Schwarzen Meer und in Palästina. Mit Staunen sahen sie die freundlichen, blanken Bauernsiedlungen, fassungslos und ergriffen hörten sie in den Städten des Baltenlandes und in Siebenbürgen Berichte von vielhundertjähriger deutscher Geschichte. “Das alles haben wir ja nicht gewuszt!” sagten sie.’ De natuurlijke reactie van de kinderen die het dan nu wèl weten zal zijn, dat ze zich af gaan vragen waarom dan al die dorpen en steden niet ‘zu uns gehören’. Daar is het om begonnen: ze moeten immers een toekomstigen oorlog als rechtvaardig leeren zien! | |
[pagina 19]
| |
Het 4e deel: Mein Volk, bevat allereerst verhalen uit de Germanische Vor- und Frühgeschichte. Na veel Heldenehre, Hunnenzug en Gotentreue, volgt dan een hoofdstuk: Vom Werden des deutschen Volkes (blz. 246). Hier zijn we weer bij den oorlog beland en nu hooren we vrijwel over niets anders meer. Enkele titels ter illustratie: Der grosze Sieg; Der Kampf um die Scholle; Tannenberg 1410; Bauernaufstand; Plünderung im 30-jährigen Kriege, etc. Zachtzinnig gaat het in deze geschiedenissen niet toe: daar de jeugd gehard moet worden, hoeft ze niets bespaard te worden van moord en doodslag. En zoo zijn we goed voorbereid voor blz. 333, waar het gedeelte over den wereldoorlog begint. Weerzinwekkende verhalen over gevechten met duikbooten: hoe één duikboot, de U 9, drie Engelsche kruisers tot zinken brengt; met tanks (blz. 358); met vliegtuigen: van Göring die beschrijft hoe hij een Engelsch vliegtuig, zijn 8e slachtoffer neerschoot; vertellingen en gedichten over Langemarck en Tannenberg. En op blz. 359 is opgenomen een: Inschrifttafel im Kriegerfriedhof Tuchow: Dasz eure Mühlen wieder mahlen
Und eure Augen wieder strahlen,
Dasz eure Sensen wieder klingen
Und eure Frauen wieder singen,
Dasz eure Essen wieder glühen
Und eure Kinder wieder blühen:
Gott hat es gewollt und geboten -
Wir haben's getan - wir Toten.
De dooden van den wereldoorlog! Stelselmatig wordt immers de jeugd van nu er toe opgevoed om eens, in een nabije toekomst, hun lot te deelen, om willig materiaal te zijn wanneer het zoover is! Typeerend is in dit verband ook wat er in dit leesboek uit Hitler's Mein Kampf is opgenomen. Daar is ten eerste: Die Feuertaufe (blz. 343); en verder: Flandernkämpfe | |
[pagina 20]
| |
1917 und 1918. In het eerste stuk vertelt hij, hoe hij een verzoek richtte aan Z.M. Koning Leopold III om in een Beiersch regiment dienst te mogen nemen. - ‘Eine einzige Sorge quälte mich in dieser Zeit, mich wie so viele Anderen auch, ob wir nicht zu spät zur Front kommen würden. Dies allein liesz mich oft nicht Ruhe finden. So blieb in jedem Siegesjubel über eine neue Heldentat ein leiser Tropfen Bitternis verborgen, schien doch mit jedem neuen Siege die Gefahr unseres Zuspätkommens zu steigen.’ - En later, als ze aan het front gekomen zijn: ‘..... mit fiebrigen Augen zog es nun jeden nach vorne, immer schneller, bis plötzlich über Rübenfelder und Hecken hinweg der Kampf einsetzte, der Kampf Mann gegen Mann. Aus der Ferne aber drangen die Klänge eines Liedes an unser Ohr und kamen immer näher und näher, sprangen über von Kompanie zu Kompanie, und da, als der Tod gerade geschäftig hineingriff in unsere Reihen, da erreichte das Lied auch uns, und wir gaben es nun wieder weiter: Deutschland, Deutschland über alles.’ Dit getuigenis van hun Führer krijgt de Duitsche jeugd mee het leven in. Het woord menschonteerend mag voor een oorlog niet meer gebruikt worden: het is alles verheven en grootsch! Het laatste hoofdstuk van het boek: Vaterland und Freiheit, houdt zich bezig met den strijd van het nationaalsocialisme en zijn uiteindelijke overwinning. Hier zijn Horst Wessel en Schlageter, de helden van het nieuwe Duitschland, vertegenwoordigd; van den laatste is er de afscheidsbrief aan zijn familie kort voor zijn terechtstelling door de Franschen. Hier lezen we over Hitlerjugend en Winterhilfe, den partijdag in Neurenberg, den Putsch in 1923 voor de Münchener Feldherrnhalle. Hier vinden we ook een voor 10-12 jarigen meesleepend stuk ‘litteratuur’, getiteld: Goebbels erobert Berlin (door Artur Bach), waarin een gevecht tusschen nazi's en communisten beschreven wordt: ‘Stühle zerkrachen, Bierglas auf Bierglas wird auf die S.A. geschleudert. Die Glassplitter besäen den Boden. Durch das splittern und krachen tobt das Wutgeheul der Roten. Schreie von Verwundeten werden hörbar. | |
[pagina 21]
| |
Flaschen, Gläser, Tisch- und Stuhlbeine, Lampen und Teller schwirren durcheinander. Ohrenbetäubend ist das Gebrüll.’ En een bladzijde verder: ‘Die Tische, der Boden sind mit Blutlachen bedeckt. Im Saal liegen zehn schwerverletzte S.A. und S.S. Leute in ihrem Blut.’ En zoo gaat de beschrijving nog wat voort. Hiermede ben ik aan het eind gekomen van dit leesboek. Het is waar: het moest in de eerste plaats een ‘Gesinnungsbuch’ worden ‘ganz durchweht vom Atem des Nationalsozialismus’; en uit het voorgaande blijkt duidelijk dat dàt doel is bereikt. Maar of het daarmee ook is: ‘Quelle und Mittel der jugendlichen Charakter-, Willens- und Wissensbildung’ zooals het in de al eerder genoemde Richtlinien hoogdravend heet? De rauwe mentaliteit die er uit spreekt, doet het ergste vreezen voor een jeugd die hiermee moet worden groot gebracht. Men schijnt zich echter ook nog de illusie te maken dat dit boek, behalve Gesinnungsbuch, een ‘fröhlicher, vielseitiger und sicherer Führer durch das deutsche Schrifttum’ zijn zou en dienen tot de ‘literarisch-ästhetische Erziehung.’ (Dr. Heinrich Geffert: Das Reichslesebuch, Monatschrift: die Erziehung, Nov. 1936). De buitenlandsche pers heeft echter opgemerkt dat de Duitsche klassieken er vrijwel in ontbreken: van Schiller is alleen het ‘Morgenlied’ opgenomen (pag. 25), van Goethe in 't geheel niets. Waarom zou men kinderen ook nog lyrische gedichten van Goethe laten lezen als er zoo iets moois en dieps en heerlijks bestaat als het gedicht van Hans H. Seitz: Mein Führer? Hier volgt het: (pag. 395) Nun hab' ich dich gesehen
Und trag' dein Bild in mir. -
Was immer mag geschehen,
Ich werde zu dir stehen,
Ich halt' die Treue dir!
Die Stunde meines Lebens
Hast du mir heut geschenkt,
Die nunmehr alle Tage
Bei jedem Herzensschlage
Mein Handeln für dich lenkt.
| |
[pagina 22]
| |
Ich trag' dein Bild im Herzen,
Es sieht nun jede Tat,
Die ich für dich vollbringe,
Die ich für dich erzwinge
Als Arbeitsdienst-Soldat!
Het staat er heusch zoo! En eenig in zijn soort is het ook niet. De weeë sentimentaliteit van gedichten als dit, grenst aan het ongelooflijke. In Beieren werd in September 1933 al voorgeschreven door Hans Schemm, toen nog ‘Kultusminister in Bayern’, dat in alle scholen het volgende gebed zou worden gebruikt: Du lieber Gott, ich bitte dich,
Ein frommes Kind lasz werden mich.
Schütz Adolf Hitler jeden Tag
Dass ihm kein Unfall treffen mag.
Du sandtest ihn in unsrer Not,
Bewahr ihn uns, o Gott.
Behalve gedichten, zijn er ook de noodige Hitler-biographieën. Dat zij denzelfden geest ademen hoeft nauwelijks meer gezegd. Eén ervan, die zeer verspreid schijnt te zijn onder de jeugd, is: Die Geschichte von Adolf Hitler, den deutschen Kindern erzählt, von Annemarie Stiehler. Het begint als een sprookje: ‘Vor vielen, vielen Jahren lebte in den Bergen .....’ Even idyllisch gaat het verder. ‘Als ein paar Jahre vergangen waren, kam bei ihnen ein kleiner Junge an, am 20. April was es gerade, der hatte auch so helle blaue Augen wie seine Mutter. Gleich am nächsten Tage wurde er getauft und bekam den Namen Adolf. Und nun war unser Führer also auf der Welt.’ Hij groeit flink en: ‘er hörte immer viel von dem groszen Deutschland wo die Leute ebenso deutsch sprachen wie in seinem Heimatlande. Da ärgerte er sich immer dasz das nun zwei Länder sind. - Zoo babbelt Annemarie verder. We lezen hoe Hitler naar Duitschland gaat, den oorlog meemaakt, gewond wordt en de revolutie beleeft. Op pag. 41 vinden we Adolf's | |
[pagina 23]
| |
intiemste gedachten nà die gebeurtenissen: ‘Ich will irgendwie daran arbeiten dasz Deutschland wieder hochkommt’, en even verder: ‘ich werde ein Volksführer, sagte er zu sich. Wie, das wird sich schon finden.’ - Tendens is niet van de lucht, insinuaties in vele richtingen evenmin. Op pag. 62 staat over de Franschen in het Ruhrgebied: ‘Sie gingen mit der Reitpeitsche in der Hand auf den Straszen der deutschen Städte und wer ihnen nicht schnell genug aus dem Wege ging, den schlugen sie übers Gesicht. Sogar mit Frauen haben sie es so gemacht.’ Op pag. 75: ‘Sie (die S.A. Männer) waren stolz dasz ihre Führer es nicht so machten wie bei den Roten, nämlich sich bei Gefahr verkrochen, sondern dasz sie bei ihnen aushielten wenn's gefährlich wurde.’ Annemarie is volledig tot Maart 1936 toe. Als dan Hitler de Duitsche soldaten het Rijnland heeft doen binnentrekken, heet het in den Abschlusz dat de geschiedenis van Adolf Hitler nog niet uit is, maar: ‘Ihr werdet selber daran mitarbeiten können. Ihr, meine Jungen, werdet sicher einmal stramme Soldaten und S.A. und S.S. Männer. - Und Ihr, meine Mädel, wenn Ihr später als deutsche Mütter Eure Kinder zu gesunden, tüchtigen deutschen Menschen erzieht, die gerne alles für ihr Vaterland hergeben, und denen die Ehre mehr wert ist als ihr Leben, dann tut Ihr auch, was Adolf Hitler will.’
Met dit boekje hebben wij het terrein van het officieele schoolleesboek verlaten. Wél hoort het thuis in de schoolbibliotheken. Ook deze zijn aan een strenge contrôle onderworpen. Van hoogerhand worden steeds lijsten van aanbevolen boeken gepubliceerd in het Amtsblatt: Deutsche Wissenschaft, Erziehung und Volksbildung. Bij de titels die hierop prijken is om zoo te zeggen geen woord | |
[pagina 24]
| |
Latijn: behalve een enkel verdwaald sprookje, behalve soms eens iets gezelligs als een Afrikaansche olifant, dient alles tot den ‘opbouw’ in nationaalsocialistischen zin. Een vreemd idee moet de jeugd van litteratuur krijgen!
Ook de muziek moet, volgens het al eerder genoemde leerplan, meehelpen de kinderen op te voeden tot ‘deutschbewuszten Menschen die sich ihrer Heimat, ihrem Volke und Gott verbunden fühlen.’ We weten nu wat dit in het Derde Rijk zeggen wil. In de liederenbundels die op scholen en in de jeugdbeweging gebruikt worden, komt dit streven op dezelfde manier tot uiting als bij het lees- en rekenmateriaal. We vinden daarin naast mooie bekende Duitsche liederen, nieuwe nationaalsocialistische rijmsels, die den naam ‘lied’ niet of nauwelijks verdienen. Eerst komt in verscheidene bundels, vlak na het Deutschlandlied, Horst Wessel: ‘Die Fahne hoch! die Reihen dicht geschlossen! S.A. marschiert mit ruhig festem Schritt. Kameraden, die Rotfront und Reaktion erschossen, marschieren im Geist in unsern Reihen mit.’ etc. Een ander S.A.-lied luidt: ‘Durch Grosz-Berlin marschieren wir, Für Adolf Hitler kämpfen wir! Die rote Front, brecht sie entzwei! S.A. marschiert, - Achtung - die Strasze frei! - So stehen wir im Kampf allein, durch Blut geschweiszt sind unsere Reih'n. Den Blick nach vorn, die Faust geballt. Die Strasze dann von unserm Schritt erschallt.’ etc. - Dan is er het Stahlhelm-Bundeslied dat de volgende verheven regels bevat: ......‘Hat man uns auch verraten, trieb mit uns Schindluderei ....’. De toon is dikwijls dreigend tegenover vijanden in binnen- en buitenland; bijv. in: ‘Feinde ringsum, Gott hat Alldeutschland erkoren. Hat sich die Hölle verschworen? Frag nicht warum! Feinde ringsum! Greife | |
[pagina 25]
| |
zur Wehr! Steh fest im Westen und Osten, lasz deinen Ernst sie kosten! Viel Feind, viel Ehr! Greife zur Wehr! - - Heil Hitler dir! Treu willst den Frieden du halten. Gegen der Feinde Gewalten folgen wir dir! Heil Hitler dir!’ - Vele zijn sterk antisemitisch, zooals: ‘Volk ans Gewehr’, waarvan ik het 2e en 4e couplet laat volgen: - ‘Viele Jahre zogen dahin, geknechtet das Volk und betrogen; Verräter und Juden hatten gewinn. Sie forderten Opfer Legionen. Im Volke geboren erstand uns ein Führer, gab Glaube und Hoffnung an Deutschland uns wieder: Volk ans Gewehr. - Wir Jungen und Alten, Mann für Mann, umklammern das Hakenkreuzbanner: Ob Bauer, ob Bürger, ob Arbeitsmann, sie schwingen das Schwert und den Hammer. Sie kämpfen für Hitler, für Arbeit und Brot, Deutschland erwache! Juda den Tod, Volk ans Gewehr. In ‘Herzvolk Europas’ wordt zelfs de God der Duitschers sprekend ingevoerd: ‘Herzvolk Europas zittre nicht, der grosze Gott im Himmel spricht: Durch Kampf zum Sieg, durch Macht zur Ehr! Ich bin dein Schild und starke Wehr! Herzvolk Europas zittre nicht, zwar Weltgeschicht' ist Weltgericht. Doch als die Zeit ward gar zu schwer, rief ich für dich den Führer her .....’ Ik zou lang door kunnen gaan met citeeren: de Nationalsozialistische Liederschatz (Verlag für nat.soz. Volksliteratur Paul Schmidt, Berlin) telt al vele deeltjes. Er volgen hier enkele titels: Freiheits- und Kampflieder; Deutschland glaub an's Glück; Wir kämpfen nur für Hitler; Hitler Jugend Liederbuch, en vele andere.
Twee vakken zijn er, die door het nationaalsocialisme al dadelijk bij de overname van de macht, volledig geannexeerd zijn: de geschiedenis en de biologie. In Mei 1933 zei Rijksminister Frick in een rede over de taak van de school, dat er bijzondere aandacht moest | |
[pagina 26]
| |
worden besteed aan het geschiedenisonderwijs en wees hij op de noodzaak van nieuwe geschiedenisboeken. Volgens een verslag in de Nieuwe Rotterd. Courant van 9 Mei 1933 zei hij verder: Bij dit onderwijs moeten we steeds bedacht zijn op de rasverhoudingen van ons eigen land en met name de vroegste geschiedenis van ons volk, welke zoo groote nationale beteekenis heeft, moet steeds weer op den voorgrond komen. Bij de nieuwste geschiedenis denke men in de eerste plaats aan den wereldoorlog en het verdrag van Versailles, voorts aan de ineenstorting van de liberalistisch-Marxistische wereldbeschouwing en de doorbraak van de nationaalsocialistische vrijheidsgedachte. Van groote beteekenis is ook de rassenkunde. Het vermogen om zelfstandig rasverschillen op te merken moet versterkt worden. Noodzakelijk is vooral ook, dat de nadeelige gevolgen van achteruitgang van het ras worden aangetoond, terwijl de nadruk moet worden gelegd op de noodzakelijkheid dat vermenging van Duitsch met Joodsch bloed wordt verhinderd. We zagen al hoe hardnekkig al deze punten er in gehamerd worden bij lees- en rekenonderwijs, waar het verband ermee geenszins voor de hand ligt. Dat dus bij vakken, waar dat verband er wél is, alles hierop wordt toegespitst, behoeft geen nader betoog. De school staat immers, direct en indirect, in dienst van de ‘Rassenpflege’; het is in de eerste plaats de taak van het onderwijs in de biologie, de beteekenis duidelijk te maken van het ras. Een biologieleerboek ‘im neuen Geiste’ heb ik niet in handen kunnen krijgen. Maar wat men zich van dit onderwijs voorstelt spreekt duidelijk uit de vele theoretische beschouwingen. In: ‘Biologie, Nationalsozialismus und neue Erziehung’ van Donath en Zimmermann (Quelle u. Meyer - Leipzig) vinden we op blz. 39 het doel van het biologieonderwijs omschreven. Het heeft, volgens deze heeren, tot taak: ‘1. Erziehung des ethischen Willens. Hierbei müssen der Jugend folgende sittlichen Ziele zu innerster Überzeugung werden: Erringung und Erhaltung von Gesundheit, Reinheit und Kraft des Körpers und der Seele als der wert- | |
[pagina 27]
| |
vollsten, von Gott uns anvertrauten Güter. Bewahrung und Mehrung des Erbgutes unserer Rasse als höchste Verpflichtung gegenüber kommenden Geschlechtern und opferbereite Einordnung in den Dienst des Volksganzen als der übergeordneten biologischen Einheit. 2. Nachhaltigste Beeinflussung der Gesinnung dadurch, dasz er das Gefühl schickalhafter Verbundenheit mit Rasse und Boden weckt und durch Ehrfurcht vor der Erhabenheit und Schönheit der Schöpfung zu einer harmonischen religiösen Weltanschauung erzieht.’ - In punt 3 en 4 komen er dan nog een paar kleinigheden bij, n.l.: ‘3. Erziehung zu exaktem Denken; 4. Schulung der Aufnahmefähigkeit aller Sinne.’ Alleen 2 wordt nader toegelicht: daarvoor is noodig inzicht in het ontstaan, wezen en beteekenis van de rassen van het Duitsche volk en kennis van de dieren- en plantenwereld om ons heen. Op deze wijze zou het onderwijs in de biologie den geheelen mensch omvatten en hem ‘die tiefste Begründung für die tragenden Gedanken der neuen Welt- und Staatsauffassung liefern.’ (pag. 40). Wat verder het historisch aspect van het ras betreft, wordt ‘unter dem Gesichtspunkt: “Rasse und Lebensraum”, die Weltgeschichte zur Rassengeschichte’ (Staemmler). Rosenberg heeft, toen hij voor de geschiedenisleeraren sprak over de Duitsche geschiedenis gezegd, dat er voor Duitschland thans geen katholieke, protestantsche, liberalistische etc. geschiedbeschouwing meer was maar alleen een gezamenlijk Duitsch geschiedenis-beleven. (6 April 1937). Dat men het hierbij heel nauw neemt met de historische waarheid kan niet gezegd worden! De verheerlijking van het Germaansche ras gaat alle perken te buiten. Men wrijft zich de oogen uit wanneer men bijv. leest dat de bakermat van de beschaving te vinden zou zijn | |
[pagina 28]
| |
in de ‘Norddeutsche Tiefebene’. Dààr zouden de Indo-Germanen als het ware aan den bodem ontsproten zijn, daar vandaan telkens ‘nordische’ scharen zijn weggetrokken om in verre streken Hochkulturen te doen ontstaan: in Indië, in Perzië, in Griekenland, in Rome! Overal zijn deze beschavingen te voorschijn geroepen door ‘nordische Bestandteile’, en gingen ze te gronde door vermenging ‘mit artfremdem Blute’. De zegswijze: ex oriente lux, berust op een misvatting van den anti-Germaanschen geest; in werkelijkheid is het Oosten altijd het nemende, het Noorden het gevende deel geweest! Het spreekt vanzelf dat de geschiedenis-leerboeken met dit alles door en door zijn geinfecteerd. In de al meer genoemde artikelenreeks in De Bode wordt als het meest gebruikte schoolboek genoemd het: Realienbuch von Kahnmeyer und Schulze, Geschichte für Volks- und Bürgerschulen. (Bielefeld u. Leipzig, Velhagen u. Klasing). Op pag. 344-346 en 373-375 van De Bode vinden we bladzijden vol citaten uit dit boek, waarvan ik er enkele overneem ter staving van het voorgaande: ‘Noordse mensen hebben de heerlijke Griekse cultuur geschapen, de Noordse Italianen hebben het Romeinse rijk opgebouwd. De Indo-Germanen waren een rijzig, langschedelig, lichtgekleurd mensenras. Ze hebben de hoogste en rijkste cultuur tot stand gebracht en die tot in Griekenland en Italië en in Voor-Azië verbreid’ (pag. 6). | |
[pagina 29]
| |
Behalve op de Germaansche praehistorie, moet volgens Frick, de nadruk gelegd worden op de geschiedenis van den wereldoorlog. Hoe fel de toon hierbij is, bleek al bij het rekenonderwijs. De geschiedenisboeken doen niet anders dan de Hetze nog wat perfectionneeren. Ook hiervoor verwijs ik naar De Bode, die voor dit deel eveneens voorbeelden te over uit Kahnmeyer geeft. Er is echter nog veel aanvullend materiaal op dit gebied. Ik noem bijv. den ‘Atlas zur Deutschen Geschichte der Jahre 1914 bis 1933’ van Dr. Johann von Leers (de man van: Juden sehen dich an) en Dr. Konrad Frenzel. Von Leers schrijft in het voorwoord o.a.: ‘Die Karte gibt immer die Grenze wieder, die Grenze der Gewalt, wie sie uns durch das Friedensdiktat aufgezwungen wurde, die Grenze des Volkstums, wo die letzten deutschen Dörfer stehen, die Grenze der deutschen Kultur, wo noch die Steine vom Deutschtum reden, wenn auch die Menschen schweigen ..... Im Kartenbild erscheint das Ringen der Freikorps, der Kampf gegen die innere Auflösung, der Vormarsch des Nationalsozialismus, die Neugestaltung.’ Veel kaarten hebben ‘pakkende’ opschriften: Dolchstosz - Smachfrieden - Irrsinnige Grenzziehung - Versklavung - Verjudung - Chaos - Nationales Erwachen - Grenzlanddeutschtum, en derg. Het is alles zoo eenzijdig, zoo tendentieus mogelijk geschilderd. Ook het geschiedenisonderwijs wordt in dienst gesteld van de militaire vooropleiding, getuige een boekje als van prof. dr. Ottmar Fecht, dat, in 1935 verschenen, in hetzelfde jaar al een 2en druk beleefde. Het heet: Wehrkundliche Stoffe für den deutschen Geschichtsunterricht (Diesterweg, Frankfurt a/M.), en behandelt: A: Landheer; B: Seemacht; C: Luftwaffe. De inhoud laat zich wel raden: Hauptabschnitte der deutschen Heeres- und Wehr- | |
[pagina 30]
| |
verfassungsgeschichte; Hauptbegriffe der Strategie, etc. etc. Dat het onderwijs in de geschiedenis bovendien doortrokken is van een geest van fel antisemitisme spreekt vanzelf. Het eene leerboek mag in deze wat gematigder zijn dan het andere, overal waar het woord ‘ras’ gebruikt wordt (en waar gebeurt dat niet?) hebben we ermee te maken. Toch heeft een zekere heer Dobers, die hoogleeraar is aan een hoogeschool voor docentenopleiding te Elbing, gemeend een boekje te moeten schrijven, dat aarzelende onderwijzers in deze materie wat meer thuis zou doen geraken: Ernst Dobers, Die Judenfrage, Stoff und Behandlung in der Schule (Jul. Klinkhardt, Leipzig 1936). De schrijver van dit infame geschrift gaat uit van het standpunt dat het Joodsche vraagstuk op de scholen behandeld moet worden; te meer zou dat vanzelf spreken nadat op den partijdag te Neurenberg in '36 het Joodsch-bolsjewistisch gevaar tot staatsvijand no. 1 verklaard is. In zijn voorwoord zegt hij dat het hem er niet om te doen is om maar lukraak te schelden, maar om overstelpend bewijsmateriaal te verschaffen, om aan de hand daarvan niet alleen de Duitsche jeugd te overtuigen van de minderwaardigheid, ja misdadigheid van het Joodsche ras, maar ook de openbare meening in de heele wereld, die het nu nog maar al te dikwijls voor de Joden opneemt. Dobers tracht nu, om te beginnen, goed het verschil duidelijk te maken tusschen ‘Siedler’, in casu de Germanen, en ‘Nomaden’ als de Joden van oudsher zijn. Verrukkelijk zooals zoo'n gezeten Germaan op zijn Heimatscholle opbloeit en alle goede eigenschappen tegelijk vertoont: ‘Die arbeitende Hand, der planende Geist des siedelnden Menschen bauen auf, gestalten, schaffen Werte, roden, machen urbar, legen den Grund für jegliche menschliche Kultur und Gesittung im Sinne höheren und reineren Menschentums.’ | |
[pagina 31]
| |
Schril steekt hier de Nomade tegen af: ‘(er) grast ab, verwüstet, plündert, zerstört. Sein Wanderweg führt stets von zerstörten Werten weg, hin zu noch unverbrauchten frischen, vorhandenen. Hinter dem Nomaden bleibt leeres, ausgeraubtes, geplündertes Land.’ Komen we van deze, in de vroegste historie thuishoorende beschouwingen tot het heden, dan wordt ons de rol van het internationale Jodendom gedurende en na den wereldoorlog in de zwartste kleuren geschilderd, tot hieraan door het heerlijk ontwaken in '33 een einde kwam. In zijn opzet en in den inhoud is dit boekje vergif in onvermengden vorm. Men vraagt zich af hoevelen de waarlijk sterken zijn onder de Duitsche jeugd die hiervoor immuun zijn! Aan het eind worden nog enkele blz. gewijd aan de methode om dit alles aan kinderen bij te brengen. Het wordt het best geacht zulks te doen aan de hand van actueele gebeurtenissen, zooals de N.S. pers ze dagelijks wereldkundig maakt. Ook de Stürmer kan hierbij een goed hulpmiddel zijn volgens dezen hoogleeraar, alleen moet daarbij wel eenigszins voorzichtig worden te werk gegaan: Want een blad als dit is rauw en moet dat immers zijn om de verstikte stem van het bloed weer op te wekken! Verder wordt het onderwijzers aangeraden te werken met serie's portretten van Ariërs en Joden: hierdoor zou het slaperige rasseninstinct zeer gestimuleerd worden. - Heel fel is dat gestimuleerde instinct al tot uiting gekomen in het beruchte anti-Joodsche leesboek van de hand van de 18-jarige Elvira Bauer, dat vorig jaar bij den Stürmer Verlag in een zeer groote oplaag verscheen. Blijkbaar wordt het veel op de lagere scholen gebruikt bij het eerste leesonderwijs. Zoowel tekst als illustratie is dermate gemeen dat het niet te beschrijven is. Ik vermeld hier alleen de teekening waar een Joodsch onderwijzer en | |
[pagina 32]
| |
Joodsche kinderen door hun Arische klasgenooten van school worden gejaagd. De tekst ernaast luidt: ‘Nun wird es in den Schulen schön, Denn alle Juden müssen gehn, Die groszen und die kleinen. Da hilft kein Schrein und Weinen, Und auch nicht Zorn und Wut. Fort mit der Judenbrut! - “Nen Deutschen Lehrer wollen wir, Der uns den Weg zur Klugheit führ”, Der mit uns wandert, spielt und dann, Auch Zucht und Ordnung halten kann! Der mit uns fröhlich ist und lacht, Damit das Lernen Freude macht.’ Als een dergelijke mentaliteit bij geval het resultaat is van de opvoeding in nationaalsocialistischen zin, dan verschaft ons dat lang geen vreugde. Evenmin doen dat de lyrische ontboezemingen in de Duitsche pers over de ijzeren discipline waaraan de jeugd zich heeft leeren onderwerpen. ‘Eiserne Ruhe, nahezu ein militärisches Schauspiel’ heet het in artikelen over het Jungvolk. Als de opvoeding eenige jaren voortgezet zal worden in dezen geest, dan kan het niet anders of de jeugd zal opgroeien in een volkomen onwetendheid ten opzichte van de wereld buiten Duitschland's grenzen. Zij zal niet anders kennen dan de ideeën van het nationaalsocialisme, met zijn buitensporige overschatting van het eigen ras en verachting en haat voor elk ander; zij zal niet anders kunnen dan: soldaat zijn en oorlog voeren! Laten we echter hopen dat, ondanks alles, het gezond verstand van het Duitsche volk, en de ware Duitsche geest zich niet geheel zullen laten verpletteren door de stoomwals van het nationaalsocialisme. |
|