De tijger in de ton
(1881)–George Lodewijk Kepper– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
[pagina 2]
| |
[pagina 3]
| |
[pagina 4]
| |
ZIJ vonden een rivier dra,
Die kostlijk water had,
Hier wilden ze eerst ontbijten,
En daarna vullen 't vat.
Maar, wie had 't kunnen droomen,
Daar lag in 't dicht geblaèrt,
Half slapend en half wakend,
Een Tijger, wreed van aard.
| |
[pagina 5]
| |
DIE gast wou ook ontbijten,
Maar had geen voorraad meer,
Hij vond in zoo'n matroosje
Juist iets naar zijn begeer.
Er was geen kans op vluchten;
Een wedloop om de ton
Was 't eenigst, wat nog uitzicht
Op redding geven kon.
| |
[pagina 6]
| |
[pagina 7]
| |
[pagina 8]
| |
ZOO ging het op een loopen
En draaien om de ton,
Tot eindelijk de Tijger
Een booze list verzon.
Hij waagde een sprong er over,
Maar raakte er bijna in,
Dat was den wakk'ren knapen
Bijzonder naar den zin.
| |
[pagina 9]
| |
ZIJ keerden met hun beiden
De ton heel spoedig om,
De Tijger zat gevangen,
Bij vreeselijk gebrom.
Nu sprongen de matroosjes
Er haastig boven op;
Daar kwam zijn staart door 't spongat,
Dit voer hun vreugd ten top.
| |
[pagina 10]
| |
[pagina 11]
| |
[pagina 12]
| |
ZIJ vatten hem en legden
Een flinken zeemansknoop,
Toen lieten zij den tijger,
En gingen aan den loop.
Aan boord terug gekomen,
Vertelden zij 't geval;
Ik wed dat geen van beide
Die klucht vergeten zal.
|
|