'Vuurtje blazen, flesje schudden. De literaire kritiek in Suriname in de jaren '80'
(1998)–Michiel van Kempen– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |
Vuurtje blazen, flesje schudden
| |
[pagina 34]
| |
vorig jaar een film over Michaël Slory - u heeft beide films hier op televisie kunnen zien. Zo zijn we dan gekomen aan het literaire leven hier in Suriname. En ook hier zie ik heel positieve zaken, ik noem maar dat er dit jaar een productie aan kinderboeken is die in jaren niet zo groot is geweest, ook al is er maar een daadwerkelijk in 1996 ge-schreven, er is een kinderboekenweekgeschenk uitgekomen en er zijn twee kindermusicals opgevoerd. Ik noem de verschijning van Het merkteken en andere verhalen met werk van dertien auteurs waarvan tien debutanten. Belangrijk is ook de doorgaande activiteit van een uitgeverij als Publishing Services Suriname, een nieuw toneelinitiatief als het Theater Collectief Suriname, de aanstaande verschijning van de nieuwe literatuurdidactische methode van Joan Vaseur-Rellum en anderen. En belangrijk is ook - en dan kom ik aan het mij opgegeven onderwerp toe -dat de Literaire Pagina van De Ware Tijd nog steeds bestaat en over enige tijd aan zijn 500ste editie toe is: hoe gaan we dat vieren, mensen?
Nu ga ik u even mee terugnemen in de tijd. Nog niet naar de jaren '80, maar bijna twee eeuwen terug, naar het Suriname van de suiker en de koffie. In de 19e eeuw gebeurt er van alles op toneelgebied, en conflicten blijven niet uit. In 1809 spat het toneelgezelschap De verreezene Phoenix uiteen in twee toneelverenigingen die zich allebei onder dezelfde naam presenteren: één en al hoofdpijn voor de historicus die wil reconstrueren wie welk stuk heeft opgevoerd! Vanaf 1837 is 't het gezelschap Thalia dat de kranten beheerst. Op de toneelplanken rolt menig hoofd, maar ‘in het echt’ valt ook een slachtoffer. De Nieuwe Surinaamsche Courant van 6 december 1896 meldt: Terwijl de heer O'Ferrall II. Donderdagavond na de goocheltoeren in de comedie te hebben bijgewoond, bij de pauze buiten aan een der hoeken van het buffet met de heer A.N. stond te praten en deze hem iets over Oefening baart kennis' geldmiddelen zeide werd hij op het onverwachts door den heer Jacques B. Nassij met een bijna drie centimeter dikke zware knoestige possentriestok aangevallen en vóór O'F. zich kon verweren, werd hem duchtige slagen op het voorhoofd - het hoofd was ontbloot, de slag kon doodelijk zijn - dicht bij het oog en de slapen toegebracht, gevolgd van anderen aan arm en elleboog, de laatste eenigszins gebroken door | |
[pagina 35]
| |
de lichte verweering met een rotting die O'F. bij zich had. Nu kijken we niet op van wat wapengekletter en kanongebulder als het over de werkelijkheid van politiek en economie gaat. Maar literaire kunst gaat toch over een fictionele werkelijkheid, is toch een constructie van de fantasie? Er staat toch niet voor niets vaak voorin een boek (ik citeer de laatste twee romans van Astrid Roemer): De personages in dit boek bestaan slechts in de verbeelding van de auteur'? Als dit zo is, waarom kreeg een bekend Surinaams dichter dan toch een doos met drollen thuisgestuurd, drollen waarvan de geur alles behalve fictioneel was? Kunst is blijkbaar evengoed een terrein waar machtswetten gelden en waar strijd gevoerd wordt. Wij hebben ons af te vragen hoe het literaire circuit functioneert in een land als Suriname. Welke rol speelt de literaire kritiek daarin en waarom is de positie van de criticus zo moeilijk?
De oudste literaire kritiek uit Suriname die ik ken, stamt uit het begin van de 19e eeuw. Het gaat om een bespreking van het in het Engels opgevoerde stuk The Heir at Law in het toenmalige theater aan de Graave Straat op 27 mei 1811 door het Thespische Militaire Liefhebbery Genoodschap. De bespreking verscheen in het Engels en Nederlands in de toen tweetalige Surinaamsche Courant van 1 juni 1811, en is laaiend enthousiast. De recensie is niet ondertekend en ik acht de waarschijnlijkheid dat de redacteur van de Surinaamsche Courant het stukje heeft geschreven niet groot, omdat redacteuren dat in die jaren nooit deden. Vermoedelijk ging het dus om een lid of sympathi- | |
[pagina 36]
| |
sant van de Thespische Liefhebbers - en dat is een element dat u even vast moet houden.
Een tweede mij bekende recensie volgt twee jaar later en heeft betrekking op het treurspel Barbarossa of de Tyran van Algiers dat op 24 februari 1813 eveneens in het Engels is opgevoerd door een amateurgezelschap in een theater aan de Saramaccastraat (dat was toen het theater van het gezelschap De Verreezene Phoenix). In de Geprivilegeerde Surinaamsche Courant van 1 maart daaropvolgend schrijft iemand een ingezonden brief, ondertekend met: Een vriend der waarheid. De brief is zeer lovend, maar bevat een merkwaardige slotzin: ‘De vervalling van de Rol van Barbarossa, zoude zelfs een Acteur geen schande aangedaan hebben.’ Het zou voor een acteur niet erg zijn geweest als de hoofdrol van het stuk niet bestaan had! Daar zat venijn in, want de jonge toneelliefhebbers reageerden furieus in een stuk in de Surinaamsche Courant/The Surinam Gazette van 5 maart 1813. Ik bespaar u de details, maar licht er wel een belangrijk element uit: ‘men hadde moeten in overweeging neemen, dat het hun eerste proef was, en dat wel tot onderstand van hunnen mede Mensch’. De criticus had dus meer clementie moeten hebben met de beginnelingen en in het oog moeten houden dat het om een goed doel ging. Nu maken we de sprong naar de jaren '80 van de 20ste eeuw. Ik ben zelf in 1983 in Suriname komen wonen en het viel me op hoe weinig er over de Surinaamse literatuur geschreven werd in de kranten. Nu, bij de voorbereiding van deze lezing, dacht ik: klopte dat idee wel met de feiten? En ik ben dus begonnen met huiswerk maken: ik heb om te beginnen De West van dag tot dag doorgekeken, vanaf 1 januari 1980. Dat is een tijdrovend karwei, want je hebt ongeveer een halve dag per jaargang nodig. Ik heb het gebracht tot de helft van 1982 en ziehier wat ik in 2 ½ jaargang heb gevonden: in totaal 24 artikelen gingen over Surinaamse literatuur, in de meest brede zin. Van die 24 artikelen bestonden er 15 uit journalistieke berichten, variërend van de vijfenveertigste verjaardag van Dobru, tot het Carifesta-festival, de heropening van theater Thalia en de vertoning van Kon hesi baka op televisie. Van de overgebleven 9 waren er vijf persberichten aangeleverd door het Doe-theater, en één door de groep Tiedrie - in de oude traditie dus die begon met de Thespische Liefhebbers in 1811 die ook zelf in de krant over hun eigen stuk berichtten! Blijven over aan recensie-ar- | |
[pagina 37]
| |
tikelen 3 stuks. Daarvan was er 1 overgenomen uit de Haagsche Courant, 1 samengesteld uit Nederlandse persstemmen en 1 ging eigenlijk over Carifesta maar zei ook iets over het optreden van het Doe-theater. Blijft dus over: 1 hele literatuurrecensie, en die ging over het stuk Ba Uzi, ook weer van het Doe-theater (De West, 21-4-1980). De recensie is niet ondertekend. De criticus meldt dat ondanks een hevige regenbui het gebouw merendeels met genodigden gevuld was, waaronder minister-president Henk Chin A Sen en andere bewindslieden en enkele leden van de Nationale Militaire Raad. Het gedeelte voor de pauze was ‘niet erg sterk’, maar na de pauze werd het beter, dankzij de actuele inhoud en de kritische noten. De rolverdeling was ‘goed’, de teksten waren ‘kernachtig, duidelijk’, de muzikale omlijsting was ‘goed’, alleen het betrekken van de muzikanten bij het spel kwam ‘niet goed uit de verf’. Verder betreurt de criticus het dat er zoveel oud materiaal werd gebruikt en dat ‘in de kunst altijd weer de frustraties en ellende van Suriname worden tentoongesteld. Zijn er geen positieve kanten aan onze samenleving?’
In 2 ½ jaar tijd 1 recensie: u zult begrijpen dat de moed me ontbrak om nog dagen door te zoeken tot de score wie weet wel op 3 zou komen. De eerlijkheid gebiedt me wel te zeggen dat het beeld bij de andere krant, De Ware Tijd, iets florissanter was in de eerste helft van de jaren '80. Zelf ben ik in die krant op 24 juli 1985 begonnen met het schrijven van literatuurrecensies over nieuwe boeken en kort daarna met een reeks van 28 artikelen voor De West over Surinaamse boeken die al wat eerder verschenen waren: van Eddy Pinas, Sombra, Orlando Emanuels, Bhai, Ruud Mungroo, Frits Wols enzovoorts. Ik heb na een jaar aan de toenmalige hoofdredacteur van De Ware Tijd Leo Morpurgo voorgesteld om een literaire pagina te starten. Dat was overigens niet de eerste keer in Suriname, want Thea Doelwijt had aan het einde van de jaren '60 ook al de pagina Wie foe Sranan in het dagblad Suriname geredigeerd. Het is aan de onmiddellijke positieve reactie van Morpurgo te danken geweest, dat op zaterdag 1 november 1986 de eerste Literaire Pagina van De Ware Tijd kon verschijnen met stukken over de literatuurprijs van Suriname, over de spelling van het Sranantongo, over een boekje van H. Heyde, met een verhaal van Sombra en gedichten van Albert Mungroo, Orlando Emanuels en Paul Marlee. Aan het einde van dat jaar hadden er vijf prozaschrijvers en vijftien dichters op de pagina gepubliceerd, en vier critici hadden geschreven over boeken van zes Surinaamse auteurs. | |
[pagina 38]
| |
Het literaire circuit had er dus een dimensie bij gekregen. Dat circuit bestond veelal uit een simpele trits: schrijver - drukker - lezer Soms was dat circuit iets gecompliceerder: schrijver - uitgever - drukker - boekhandel - lezer Maar waar hoort de criticus in deze reeks thuis? De criticus staat buiten het commerciële circuit, maar heeft er (misschien) toch invloed op. Dat is een eerste factor die zijn positie zo complex maakt. De criticus heeft geen direct belang bij het boekencircuit (tenzij hij of zij is omgekocht door de schrijver, liever spreken we dan echter van een reclametekstschrijver). In principe is de recensent onafhankelijk. Maar de criticus kan soms wel degelijk iets betekenen voor de verkoop van een boek. schrijver - uitgever - drukker - boekhandel - [criticus] - lezer Ik ben ervan overtuigd dat de criticus in Suriname de cruciale functie vervult om boeken voor het voetlicht te brengen waar heel veel mensen anders nooit van zouden horen. De betekenis daarvan is groot, al is die moeilijk uit te drukken in verkoopcijfers. U weet: de goede verkoop van een boek ligt aan de schrijver, de slechte verkoop aan de criticus.
Een tweede factor die de positie van de criticus kwetsbaar maakt: voor het vak bestaat geen opleiding. Een ieder die een stuk over kunst in krant of weekblad schrijft, is criticus. Men kan niet als criticus benoemd worden, er is nauwelijks status aan verbonden en wat een criticus precies moet doen, daarover bestaan volstrekt uiteenlopende ideeën. De criticus bezit twee hoofddeksels: de hoge hoed van de voorlichter, de objectieve beschrijver, de wikkende en de wegende beoordelaar, de afstandelijk commentator, de sleutelbewaarder van de schatkamer van wijsheid en goede smaak. En dan is er de pet van de bewogen mens, de geëmotioneerde, de woedende, de radeloze, de humoristische, ironische of sarcastische schrijver, de scherpschutter, de pet van de toreador, de straatvechter. Hij of zij is iets tussen een schoolmeester en een schrijver in. De criticus is dus loslopend wild en je ziet dan ook vaak in ingezonden brieven dat de competentie van de criticus wordt aangeklaagd: hoe kan die man of vrouw iets zeggen over dit werk, hij of zij is er niet in gespecialiseerd. Maar dát is juist goed. Een | |
[pagina 39]
| |
criticus hoeft helemaal geen professional te zijn, moet natuurlijk wel een paar boeken gelezen hebben en scherp kunnen analyseren. Maar liever is hij of zij niet-gespecialiseerd, breed van visie, zodat telkens weer een ander boek evengoed onder het kritische oog kan worden gelegd. Professionals zijn vaak gebonden aan een vaste terminologie. Critici die zich niet ingeperkt weten door allerlei grenspalen, schrijven vrijer, creatiever, gedurfder. Zij zijn eigenwijs, durven tegen de stroom op te roeien, het zijn gangmakers. Critici roepen op tot tegenspraak, evengoed van de zijde van de lezers als van de schrijvers die zij kapittelen omdat hun werk soms beneden de maat blijftGa naar eind1. Dat debat is goed, als het gebaseerd is op wederzijds respect. De criticus moet literaire normen hebben, maar hij mag nooit voorschrijven hoe er geschreven moet worden, en hij kàn dat ook niet, want de creativiteit van de goede schrijvers passeert elke vastliggende maatstaf moeiteloos. Van de andere kant, als kunst volwassen is, dan accepteert zij de kunstkritiek, zoals zonnebadende krokodillen accepteren dat kleine vogeltjes bloedzuigers en voedselresten wegpikken van tussen hun tanden.
En dan is er nog een derde factor die het vak van criticus zo lastig kan maken. Dit is een moeilijke kwestie die te maken heeft met de referentialiteit van een verhaal, dus met de mate waarin een verhaal verwijst naar de empirische, de ‘echte’ werkelijkheid. Met een verhaal kan de lezer twee kanten op. Het verhaal kan door veel lezers herkend worden als een verhaal over hun eigen werkelijkheid. In de persoon van Sita uit Sarnami hai herkennen wij hindostaanse meisjes uit onze eigen omgeving. In de bakadyari-figuren van Edgar Cairo zien wij de gedaanten van mensen uit onze buurt. Soms kan zo'n boek je erg dicht op de huid komen, maar het aardige van een boek is dat je het altijd kunt dichtslaan en wegleggen. Je kunt er dus ook van zeggen: het is een fictionele wereld, het is maar fantasie. En nu komt de criticus. Die criticus is natuurlijk ook gewoon een lezer, maar een lezer die zijn interpretatie van het boek in de krant zet. Op dat moment verandert er iets. We zouden dat boek misschien liever van ons af willen zetten - ‘het is maar een verzonnen verhaaltje’ - maar opeens kunnen we er niet meer onderuit: de situatie in dat boek gaat over u en ik, onontkoombaar. De criticus is dus tegelijk intermediair tussen schrijver en lezer, en tussen de lezer en de werkelijkheid. Dat is de macht die de criticus heeft, en dat is ook waarom lezers zich bij sommige kritieken oncomfortabel voelen. | |
[pagina 40]
| |
Vóórdat de Literaire Pagina bestond werden er sporadisch kritieken over literaire boeken geschreven, en zeker niet consequentGa naar eind2. Het leek wel alsof het niet uitmaakte wat de Surinaamse schrijvers schreven. Bijna niemand had er publiekelijk een mening over of wilde er een debat over beginnen. Er waren nauwelijks literatuurcritici, nauwelijks gangmakers, het leek wel alsof onverschilligheid troef was. Kritieken schrijven: kòn dat eigenlijk wel in Suriname? Was de Surinaamse gemeenschap niet te klein om als criticus je werk naar behoren te doen? Laat ik u dit vertellen: Onlangs las ik het typoscript van een recensie die moest gepubliceerd worden in een tijdschrift voor neerlandistiek. Toen ik het gelezen had, dacht ik: dat is een boek dat ik niet mag missen, categorie standaardwerken. Maar toen ik de recensent erover sprak, zei die: ‘Het is een weinig innoverend boek, methodologisch mankeert er nogal wat aan en het is weinig inspirerend.’ ‘Maar schríjf dat dan!’ zei ik, maar ik begreep wel dat dat niet zou gebeuren. De wereld van hooggeleerde neerlandici is een kleine wereld van mensen die elkaar altijd weer tegenkomen op congressen en colloquia, waar men elkaar beleefd de hoed oplichtend voorbijloopt, wellevend informeert naar het onderzoek waarmee de gewaardeerde collega zich bezighoudt en men bij voorkeur niet het achterste van de tong laat zien.
En de conclusie is gauw getrokken: elke kleine gemeenschap is een wereld waar men op zijn tellen past, of het nu gaat om het wereldje van de neerlandici in Nederland en Vlaanderen, of het circuit van boekbesprekers en hun lezers in Suriname. En de kritiek, dat wil zeggen de bespreking van een werk van iemand die tot zo'n kleine gemeenschap behoort door iemand anders die van die gemeenschap deel uitmaakt, is daarmee het leugenachtigste van alle genres, of het meest diplomatieke van alle genres. Het hangt er maar vanaf hoe je dat bekijkt. Auteurs van proza, toneelschrijvers en dichters (met uitzondering misschien van de hekeldichters) schrijven fictie en hebben weinig te vrezen, maar de essayisten en zeker de critici onder hen die publiceren in een massamedium als de krant, lopen dagelijks het risico de hoon van het publiek over zich heen te krijgen, wanneer zij zich niet houden aan de normen die binnen een gemeenschap gelden.
Enkele keren is er geschreven over de moeilijkheid om binnen Suriname een goede dagbladkritiek van de grond te krijgenGa naar eind3. De spil van het probleem is dan, zegt men, dat de Surinaamse gemeenschap zo klein is. Wat ik heb willen betogen is dat dat elders niet wezenlijk anders ligt | |
[pagina 41]
| |
en dat overal waar de kans bestaat dat criticus en besproken auteur elkaar tegenkomen, dezelfde wetten regeren. Elke criticus zal moeten inschatten welke taal hij hanteert en binnen welke codes zijn meningen geaccepteerd zullen worden. Die codes zijn nergens opgeschreven, nergens geëxpliciteerd, maar bijna iedereen heeft toch minstens vaag een idee over wat die codes inhouden. Men zegt geen ‘jij’ en ‘jou’ tegen de President, men spreekt iemand niet aan op zijn huidskleur en al schrijft iemand nog zo slecht, men zal nooit zeggen dat die persoon niet goed bij het hoofd is. Wij weten allemaal dat de matisma in hun lobisingi venijnig naar elkaar konden uithalen, we weten allemaal dat er binnenshuis lelijke woorden kunnen vallen en zelfs dat die woorden soms door de shutters tot ver in de omtrek te horen zijn, maar we gaan die woorden niet afdrukken in de krant: tap' yu syen, bedek je schande.
En nu raken we een delicaat punt. Wanneer de criticus binnen een stelsel van normen opereert en de codes nooit overtreedt, blijft zijn functie dan niet beperkt tot die van iemand die signaleert, die beschrijft, die propaganda maakt? Met andere woorden: dreigt die criticus niet een figuur te worden die altijd maar ja en amen knikt, een figuur als goed water, precies zoals professor Balthus Oostburg altijd bij de STVS kwam uitleggen hoe goed water moest zijn: geen kleur, geen geur, geen smaak?
Verschillende keren ben ik iemand tegengekomen die tegen me zei: ik lees uw kritieken, maar ik ben het niet altijd met u eens. Wat een geluk! Stel je voor dat ik alleen maar voor een regiment knikengeltjes had geschreven: ik stop een recensie in de gleuf en hups, daar knikken alle engeltjes weer braaf. Maar dat heeft te maken met een opvatting van hoe een criticus een recensie dient te schrijven. Ik heb altijd gevonden dat de lezer er niet alleen uit te weten moet komen waar het boek over gaat, waar auteur en boek geplaatst moeten worden, maar ook welke kwaliteiten het boek bezit en hoe de criticus die kwaliteiten inschat. Juist op dit laatste terrein moet de criticus de lezer aan het denken zetten. Een goede kritiek geeft een helder oordeel, maar geeft ook aan waar dat oordeel op gebaseerd is. Dáár ligt ook het punt waarop de criticus kan gaan afwijken van de normen en waarden die een gemeenschap langzamerhand heeft ontwikkeld. Dáár ligt het punt waarop de criticus de gemeenschap de ogen kan openen, de lezers kritisch kan maken. | |
[pagina 42]
| |
Nu moeten we eens toe naar die normen, codes en waarden. Sommige gelden voor alle gemeenschappen. Gij zult niet overschrijven zonder bronvermelding en gij zult niet valselijk citeren, zijn wetten die overal gelden. Een andere norm voor een goed criticus is dat die nooit bevooroordeeld is. Als een krantenlezer de krant opslaat en bij het zien van een naam al direct verzucht: o jee, het zal toch niet wéér zo zijn dat de expositie in het Surinaams Museum niet deugt, dan is er iets fout. Dan heeft de recensent de lezer al zo vaak met zijn hebi's lastiggevallen, dat de irritatiegrens bij de lezer is overschreden. Misschien komt daar ook wel het idee vandaan dat critici gefrustreerde schrijvers zijn, want in sommige gevallen waar is, maar in zijn algemeenheid pertinente onzin. Andere normen liggen binnen de Surinaamse gemeenschap anders dan elders, ze zijn niet gelijk aan die van Guyana, Trinidad of Nederland. Bijvoorbeeld: je kunt niet mensen van wie het ontwijfelbaar vast staat dat ze grote culturele verdiensten hebben, neerzetten als een stel sufferds. Je kunt niet het werk van dichters als Trefossa, Johanna Schouten-Elsenhout, Bernardo Ashetu, R. Dobru, Michaël Slory, Shrinivási en Sombra afdoen als een ‘walgelijke verzameling van imbeciele rijmpjes, krom geschreven versjes en ander abracadabra’, zoals een Surinamer in Nederland meende te kunnen schrijven. Enfin, u kent de regels die hier gelden veel beter dan ikzelf. Normen en waarden in een gemeenschap: een moeilijk ding. De vraag is of een bepaalde norm wel inderdaad voor de hele gemeenschap werkt, of alleen maar voor een deelgemeenschap, en bovendien verschuiven normen en waarden voortdurend. De laatste tijd gaan er onder sociologen stemmen op die juist wijzen op het sterk mythologische karakter van de waarden die binnen een samenleving gelden, maar pas op: mythologisch wil nog niet zeggen: irreëel. Ik laat deze bijzonder complexe materie nu maar over aan de sociologen en keer terug tot de literatuur.
Tot aan 1 januari 1990 verschenen er van de Literaire Pagina van De Ware Tijd 112 edities. Geplaagd door de papierschaarste van die dagen verscheen de krant soms maanden niet, en het literaire gedeelte moest noodgedwongen ruimte inleveren. Maar elke zaterdag dat de krant uitkwam was er toch minstens een halve literaire pagina, waar inmiddels zeer veel dichters en prozaschrijvers hun werk hadden zien verschijnen en waar bijna elk nieuw uitgekomen Surinaams boek was besproken. De redactie was inmiddels overgegaan eerst in handen van Jan Bongers, en werd later verbreed toen Chandra van Binnendijk en Els Moor toetraden. Die nieuwe redactie wist enkele grote winstpun- | |
[pagina 43]
| |
ten te scoren: er werd een grotere groep recensenten geformeerd, en het Caraïbische gebied kwam veel nadrukkelijker in beeld. Zelf heb ik aan 233 pagina's een of meer recensies bijgedragen, en daarmee de literaire kritiek misschien sterker bepaald dan gezond was. In ieder geval lijkt het me een goede zaak dat op de Literaire Pagina nu veel meer kritische stemmen zijn te horen dan in de eerste jaren van haar bestaan.
Vanaf haar verschijning heeft de Literaire Pagina nogal wat tongen losgemaakt. Ik ben nooit met een possentriestok bedreigd en drollen zijn mij gelukkig ook bespaard gebleven, maar de kritiek was soms niet mals - en nogmaals: dat móet ook, een Literaire Pagina moet voor leven in de brouwerij zorgen, een ‘omstreden Literaire Pagina’ is een pleonasme, net als een witte schimmel en een dikke Jopie Pengel. Waarop spitste die kritiek zich toe? Op drie dingen. Op de eerste plaats natuurlijk dat ik Nederlander was en daar bied ik alsnog mijn oprechte excuses voor aan. Op de tweede plaats waren er inhoudelijke opmerkingen over de recensies, soms bevooroordeeld en onterecht, soms ook zeer juist: ik hoef u niet uit te leggen dat iemand die elke week een boekbespreking schrijft, er ook wel eens faliekant naast zit. Op de derde plaats was er rumoer over een belangrijke kwestie die geloof ik ook nu nog speelt en waarop ik graag even wil ingaan.
Er waren mensen die vonden dat de schrijvers te streng werden aangepakt. Een van die mensen was Rappa en het goede van Rappa is dat hij zijn mening niet aan de bar van Tori Oso heeft gesmoesd, maar op papier heeft gezet. Ik citeer wat hij heeft gezegd op het Egi Du-congres ‘Perspectieven van Surinaamse kunst’ in 1990: Met literatuurkritiek is het net als met een vuurtje dat met veel moeite wordt aangestoken. In het begin moet dat vlammetje met zachte windstoten, met voorzichtig blazen aangewakkerd worden, waarbij makkelijk brandbaar materiaal moet worden aangedragen. Zo ook met de literatuurkritiek in de beginfase, die moet met de nodige voorzichtigheid geuit worden. Niet te hard blazen, anders gaat het vuurtje uit. Als de zaak wat meer vlam heeft gekregen, als de frequentie van publicaties en het aantal gepubliceerde werken toeneemt, als de verkoop redelijk gaat, dan kan de literatuurkritiek wat harder worden, dan kan harder gewaaid | |
[pagina 44]
| |
worden en dan kan moeilijk verteerbaar materiaal op het vuur gegooid worden. Helaas kreeg ik de indruk dat de literatuurkritiek uit het midden van de jaren tachtig niet aangepast was aan ons werkelijk niveau en te zware eisen stelde, waardoor vele schrijvers niet durfden te publiceren uit vrees om gemangeld te worden door de literatuurkritiek. Hier wordt een duidelijke opvatting geformuleerd, al geloof ik dat Rappa nogal sjoemelt met de argumenten. Inderdaad: er verschenen minder boeken, maar dat lag toch ook aan de algehele malaise in het land en de hoge drukkerskosten? Is Rappa's indruk ook juist? Laat ik er maar eens een hard cijfer tegenover stellen: als ik me alleen beperk tot proza en ik neem een corpus over de jaren waarover Rappa spreekt, 1985-1990, dan kom ik tot een totaal van 125 gepubliceerde verhalen van 64 auteurs. Dan heb ik me nog uitsluitend beperkt tot bloemlezingenGa naar eind4 en heb ik afzonderlijke prozabundels zoals van Aleks de Drie en Alphons Lenz en de columns van Gerrit Barron niet eens meegeteld!
Ik weet dus eigenlijk niet waar die ‘indruk’ van Rappa op gebaseerd is, maar dat neemt niet weg dat hij op zich een respectabele opvatting verwoordt. En nu is het grappige dat zijn mening op exact dezelfde argumentatie berust als die van de jonge toneelliefhebbers uit 1813: dat de recensent meer rekening moet houden met het beginnersniveau. En wat lezen we nu in De Ware Tijd van 1957 (zo vaak het ‘geboortejaar’ van de Surinaamse letteren genoemd, met Trefossa's Trotji): ‘Wij en onze collegas’, schrijft de criticus J. Srenang, oefenen ‘al te vaak te welwillend en te oppervlakkig critiek uit’.Ga naar eind5 Terwijl er tussen 1957 en het jaar waarin Rappa schrijft, 1990, toch zeker 2000 literaire boeken zijn verschenenGa naar eind6, zijn we volgens hem nog steeds in de beginnersfase. Echt opschieten doet het dus niet.
Ik vind zelf dat er wel degelijk mee rekening gehouden kan worden of iemand een debutant of een oudgediende is, en ik heb dat in mijn eigen stukken ook proberen te doen, maar ik ben verder geen voorstander van eindeloos geblaas tegen vuurtjes als mensen zelf niet met mooi, droog hout wensen aan te komen. Rappa vindt dat een recensie er niet is om een oordeel te gevenGa naar eind7, ik vind een recensie zonder een helder en goed beargumenteerd oordeel ongeveer hetzelfde als een bord saoto-soep die men uit de trens bij Livorno heeft geschept. Objectief is, denk ik, niet uit te maken welke aanpak de beste is. | |
[pagina 45]
| |
Ook in een stuk in Tropisch Nederlands in 1995 heeft Rappa zich afgezet tegen het verschijnsel van wat hij noemt de Grote Beoordelaar. Zelf schreef ik in 1995 al enkele jaren geen recensies meer, maar als afschrikwekkend voorbeeld kon ik altijd wel nog met een oud stuk van stal worden gehaald. ‘We weten nog,’ zo schrijft Rappa, ‘hoe bijvoorbeeld Hoe duur was de suiker? bekritiseerd werd als “bouquetreeksachtige babbellectuur die beslist geen literatuur is”. Vandaag de dag is dit boek tot in het buitenland onze grote literaire hit.’ Het valt natuurlijk op dat opeens het buitenland voor Rappa weer wèl een graadmeter is die telt. Maar goed, we zijn aanbeland bij de kwestie waarvoor u allemaal gekomen bent: de kwestie-McLeod. Hoe duur was de suiker? werd een geweldig succes en Van Kempen vond het geen goed boek: de blaka van de eeuw!Ga naar eind8 Het is goed om er hier in alle openheid op in te gaan, omdat de auteur ook zelf aanwezig is.
Ik ben hier niet naartoe gekomen om nog te gaan bakkeleien over een stuk dat ik tien jaar geleden geschreven heb. Maar voor één principe wil ik het wel graag opnemen: als je een boek op grond van duidelijk geformuleerde argumenten niet goed vindt, dan betekent dat nog niet dat je een auteur geen succes zou wensen. Ik vond de eerste roman van Cynthia McLeod geen erg goed boek en ik heb dat ook onomwonden geschreven.Ga naar eind9 Veel lezers hebben ongelooflijk veel plezier aan het boek beleefd en er waren ook latere critici in Nederland die de herziene editie van de roman erg goed vonden. Het boek verkocht als een trein en de Nederlandse uitgever meldde begin dit jaar dat hij er de verhuizing naar een nieuw pand van kon betalen. Ik vind dat succes alleen maar verheugend voor de schrijfster en ik gun iedereen en dus ook haar Nederlandse uitgever van harte een goed huis met stromend water, een grote carport en een luxe hondenhok. Cynthia heeft veel betekend voor het lezen in Suriname en voor de bekendheid van een stuk Surinaamse geschiedenis hier en in Nederland. Maakt het succes van het boek de recensie nu waardeloos? Dat zou wèl zo zijn als ik geschreven had: dit boek zal zeker niet aanslaan bij het grote publiek. Maar ik heb juist geschreven dat het een stijl is die wel door de massa gewaardeerd zal worden. Dat ik dan zelf op grond van andere criteria tot een andere waardering kom, heeft net zoveel betekenis als u er zelf aan wilt toekennen. Het staat elke lezer vrij om die criteria totaal te verwerpen. Ook op die manier functioneren recensies.
Natuurlijk wordt er ook vandaag de dag nog steeds gemopperd op de Literaire Pagina. Van op afstand volg ik alle schermutselingen, een | |
[pagina 46]
| |
goed glas onder handbereik, de benen op een rustbankje, ik ben op mijn oude dag wetenschapper geworden, een baan die ik u kan aanbevelen. Ik verneem dat de Pagina wordt verweten elitair te zijn, en dat is natuurlijk waar: goede kunst is er nu eenmaal niet voor degenen die in slaap gesust willen worden, maar voor degenen die hun hersens willen laten kraken. Maar als de kunst zich zou moeten conformeren aan de grootste gemene deler, dan hadden we nooit een Derek Walcott gehad, nooit een Trefossa en dan lag Frank Martinus Arion nu met zijn lieve Trudi in het zwembad van een cruiseschip.
De postbode op zijn brommertje brengt mij een brief en ik hoor dat de Literaire Pagina alleen maar zou gaan over moeilijke buitenlandse boeken en dat de Surinaamse literatuur verwaarloosd en ondergeschikt geacht wordt aan buitenlandse literatuur. Laat ik daar vanuit mijn wetenschappelijke fauteuil dit over zeggen: ik heb bijna alle recensies gelezen die in Suriname zijn verschenen sinds de 18e eeuw. In geen enkel tijdperk is de literatuur van eigen bodem met zoveel accuratesse gevolgd. Zowat elk nieuw hier verschijnend boek wordt binnen redelijke termijn, vaak zelfs binnen een week na verschijning besproken. Nooit eerder is er zo sterk rekening gehouden met de eigen omstandigheden en nooit eerder zijn de Surinaamse boeken zo goed op hun eigen merites beoordeeld als nu. Tot aan de jaren '60 van deze eeuw was er eigenlijk maar één norm: hoe doen ze het in het buitenland. Nu is de oordeelsvorming veel genuanceerder. Voorop staat: wat vinden wij er van hier in Suriname. Ik lees eigenlijk zelden of nooit een vergelijking met elders en als er boeken van elders besproken worden, dan is dat goed, want zo sluit je je niet in je eigen nest op, maar houd je voeling met wat er elders gaande is. Doordat de Literaire Pagina boeken signaleert die in het buitenland verschijnen maar die belangwekkend zijn voor Suriname, vervult zij een belangrijke informerende functie. Het is niet aan de redactie, maar het is de verantwoordelijkheid van de boekhandels om daarop in te spelen en te zorgen dat die boeken ook bereikbaar zijn voor de boekenkopers.
Suriname is altijd trots geweest op zijn veelkleurige bevolking die van de hele aardbol is samengekomen. Waarom zou iedereen dan hetzelfde over de dingen moeten denken? Onenigheid is een genoegen, schreef de op Curaçao werkzame criticus Aart Broek. Als Suriname - en trouwens ook de Antillen - een huis is met vele kamers, dan hoeft nog niet iedereen zijn kamer in dezelfde kleur te verven. Het gaat erom dat iedereen meewerkt aan dezelfde grote woning die | |
[pagina 47]
| |
onderdak biedt aan allen met alle denkbare ideeën en gevoelens: het huis van de literatuur.Ga naar eind10
Het voornaamste criterium waaraan je de literaire kritiek in Suriname zou moeten toetsen, is dan ook niet: stemt die wel overeen met wat de meesten van ons denken, maar zou eigenlijk alleen maar moeten zijn: hoeveel liefde voor de literatuur spreekt eruit? Een criticus moet van zijn onderwerp houden, betrokken, gepassioneerd. Dat betekent niet dat elk boek per definitie moet worden omhelsd. Want u weet: gepassioneerde geliefden kunnen soms hartstochtelijk boos op elkaar worden en de potten en pannen vliegen dan door het huis. Volgens sommigen mag de criticus zijn passie niet in woede laten verkeren. Maar woede en verontwaardiging horen ook bij de gepassioneerde criticus zoals het koolzuur in de Parbodyogo: het laat het bier heerlijk schuimen, maar als je te hard schudt, spat de fles uit elkaar.
Als u een notitie of een brief leest van, zeg tien jaar geleden, dan realiseert u zich opeens honderd dingen die u compleet vergeten was, een hele reeks weggezakte gebeurtenissen. Historici zijn ervoor om die gebeurtenissen te registreren. Wat schrijvers en dichters doen, is de emotionele binnenkant van die gebeurtenissen boekstaven met de magie van hun schrijfkunst. Zonder schrijvers en dichters zou de geschiedenis een zielloze reeks handelingen zijn. Zij houden de geschiedenis levend. En de geschiedenis is alles voorafgaande aan dit moment; alles buiten de toekomst is geschiedenis. Critici kunnen die functie van de schrijvers nooit overnemen. Hun functie is de schrijvers wakker houden, waken over de levenskracht van hun werk. De woorden van de critici sterven snel (tenzij ze zelf excellente schrijvers zijn) en daarom is het goed dat recensies op krantenpapier worden gedrukt. De critici staan het leven in hun woorden af aan de schrijvers die dit moment en alles wat vóór dit moment ligt, levend houden.
Tot slot, en ook tot bemoediging van alle schrijvers en anderen die het goed menen met de Surinaamse letteren: hoe belangrijk is die criticus nu eigenlijk? Welke invloed heeft die? Een algemene uitspraak is niet te doen. In individuele gevallen zijn er soms signalen of gegevens te verzamelen die zouden kunnen wijzen op een doorbraak of blokkade in het succes van een boek, maar ook in die gevallen blijft het erg onzeker of niet totaal andere factoren hun rol hebben gespeeld. Misschien kan ik nog het beste duidelijk maken hoe die invloed moet worden ingeschat met deze laatste observatie. Zelf ben ik op 1 januari | |
[pagina 48]
| |
1993 gestopt met het wekelijks schrijven van recensies over Surinaamse literatuur. Dat is nu dus ruim viereneenhalf jaar geleden. Maar het gebeurt me nog met enige regelmaat dat ik iemand ontmoet die op het horen van mijn naam uitroept: ‘Ik lees elke week uw stukjes, mijnheer Van Kempen.’ Trouwe fans van dit kaliber: ze zijn ook postuum voor de criticus een hele troost. |
|