| |
| |
| |
Astrid Roemer
Lola of het lied van de lente
‘Zangen van vogels stijgen gewassen op in de ochtendprille hemel,
groene geur van vrolijk gras stijgt op: April!’
Senghor, Sénégal
Haar ogen gaan naar de klok die precies boven het voeteneinde van het ledikant hangt - ze neemt de tijd en het bijbelwoord van de dag mee uit de slaapkamer. Niets bedenkt ze om het citaat heen - het is reeds duidelijk zoals het er staat en net zo onontkoombaar als het feit dat het acht uur is.
Terwijl ze een vierkante tafel met de zijkant van een hand stofvrij maakt, laat ze het gezicht van het bezoek toe: een vrouwenhoofd, ovaal en op de bekende plekken bijgesteld met kosmetika. Hoewel ze in de loop van veertig jaar honderden soorten heeft aangestaard kan zij zich vrij precies herinneren bij welk gezicht een bepaalde kwestie hoort. De vrouw die voor twee uur geboekt staat heeft een konflikt met haar zoon, betreffende een identiteitsprobleem - volgens de huisdokter. Met de vlakke hand strijkt ze het kleed glad over de tafel; het is smetteloos wit en stijf gestreken als een linnen servet. Uit de la van een hoog wandmeubel trekt ze een stofdoek; ze slaat hem ruw uit, alsof ze de gedachten die haar overvallen afschudt - en gaat geruisloos langs het houtwerk, de glazen deurtjes en de accessoires die deze en gene haar wilden geven uit dankbaarheid voor de bewezen diensten. Het meeste heeft ze weggegeven bij verjaardagen van kennissen, anders was haar woning in een pakhuis veranderd.
Als ze met de doek bij de kozijnen komt trekt ze de gordijnen open - donkerrood zijn ze en van dicht fluweel. Er valt licht op het meubilair en met de glasgordijnen voor de ruiten lijken de ramen op
| |
| |
schilderijen. Ze kijkt graag naar buiten op elk uur van de dag; het licht is er steeds anders, maar de fragmenten van gebouwen, bomen en lucht die tussen het raamwerk vallen kan ze dromen. Ze slaat de stofdoek weer uit: dat kind dat de hoer is gaan uithangen om haar familie te bewijzen hoeveel mannen ze kan krijgen - ze ziet steeds dát gezicht wanneer ze aan de middagafspraak denkt.
De telefoon - ze aarzelt en besluit toch op te nemen. Te laat. Er is neergelegd. Even staat ze nog met de hoorn in de hand; alsof ze in gedachten is verzonken wrijft ze met de doek over het apparaat. Zodra ze de hoorn op de haak drukt rinkelt het door de woonkamer - ze schrikt en neemt meteen op.
Met gesloten ogen luistert ze naar de stem van een man die probeert uit te leggen dat hij dringend hulp nodig heeft - ze kan horen dat hij in paniek is. Dat het geen landgenoot van haar is blijkt uit de schroom waarmee hij zijn kwestie probeert aan te geven. Ze slaat de agenda open en nodigt hem naar haar spreekuur uit; ze noteert zijn naam en het telefoonnummer van zijn werk. Dat geeft hem blijkbaar houvast want hij struikelt niet meer over zijn woorden en hangt in kreten die een groet moeten voorstellen op.
Met nog een blik naar de spreektafel en over de rest van het interieur - en met een volslagen niets betekenende zucht loopt ze naar de keuken. Ze zet water op. Ze rangschikt een paar kopjes en schotels op een koperen serveerblad. Ze hangt een theebuiltje van een overbekend merk in de vierkantige pot van helder glas. Dan gaat ze met de billen tegen een kast aan staan wachten tot de ketel zal fluiten.
Ze heeft tegen haar zoon gezegd dat ze wil ophouden met het vak - en of hij er misschien belangstelling voor heeft; tenslotte heeft hij jarenlang de leiding gehad over een stichting en in die hoedanigheid heel veel landgenoten echt uit de problemen geholpen. Maar Armand heeft haar helemaal laten uitpraten - en toen zij zweeg heeft hij het hoofd geschud; geen argument, geen verontschuldiging. Niets dan alleen het verbeten geschud van het hoofd waar zij haar kennis en vaardigheden aan wil overdragen. Een heel jaar is voorbijgegaan zonder dat hij zelfs één opmerking heeft gemaakt die sloeg op dat gesprek. En toen ze plannen maakte om naar Zanderij af te reizen, om in elk geval dáár de zaak te gaan afronden, heeft hij
| |
| |
meteen voorgesteld de vliegreis te betalen -.
Ze heeft begrip voor zijn houding; niet altijd heeft ze het vak uitgeoefend met een gevoel van voldoening - vooral in de perioden toen zij haast dagelijks werd overvallen door de winti aan wie ze haar gaven te danken heeft.
Op de meest ongelegen ogenblikken werd haar wil lamgelegd en konden anderen haar vertellen wat er in die momenten van onderbewustheid was gebeurd.
Zij had dat ronduit gênant gevonden. Onvoorstelbaar. Gemeen. En, ze had haar te vroeg en te tragisch overleden man gesmeekt de yorka-geest bij haar weg te houden. Maar. Op een nacht. Nadat zij het avondmaal had genuttigd. Was hij haar in de droom verschenen.
In een helder wit gesteven pak stond hij op de brug bij de Marine-trap en hij lachte haar hartelijk toe. Maar. Toen ze naar hem toe wilde rennen hoorde ze aan de waterkant hartverscheurend gehuil. Haar overleden man had haar niet aangesproken. Hij heeft haar met de ogen gedwongen om te zien naar de personen die om haar roepen. En. In het moment van twijfel was de brug onder haar voeten afgebrokkeld - en hij is verdwenen in de mist van het rivierwater met een glimlach die haar heeft overtuigd van een verbondenheid die de dood niet kan ontbinden. Toen heeft ze de winti toegelaten -.
Natuurlijk heeft ze de kinderen niet willen belasten met iets wat nauwelijks onder woorden te brengen is; een kracht die als een stroomdraad om haar ruggegraat gewikkeld was en haar aansloot op gebieden die buiten het bereik van onze zintuigen liggen. Soms heeft ze zich verzet - zoals een vrouw kan weigeren haar binnen-warmte naar buiten te laten stromen. Dan heeft ze niet de aandrang gevolgd naar afzondering. Integendeel: ze heeft haar kinderen en hun vrienden bij zich geroepen en hen sprookjes voorgelezen tot haar kaken pijn deden van de inspanning. Meestal heeft dat geholpen - en, hoewel ze de atmosfeer van de verborgen wereld in haar neusgaten voelde branden, was ze gebleven waar ze was: in de vertrouwdheid van de ongerepten.
Maar, er waren ook dagen van weerloosheid. Momenten van onmacht. Nederlagen.
De kinderen hadden leren leven met een moeder die weleens in
| |
| |
een ander persoon veranderde en, hoe ouder ze werden hoe beter het ze lukte om de broodwinning van hun moeder in verband te brengen met haar persoonsverandering.
Ze hadden leren leven met de ander die in hun moeder verborgen zit - ze wisten precies wanneer die zou verschijnen; en behalve hun moeder was er een gast aan wie zij waren overgeleverd als aan de staat. De gast had hun regels opgelegd en hun bescherming geboden. En ze waren vrij zich daaraan te onttrekken maar dat ging nooit zonder een knagend gevoel van schuld.
Waren ze met ongewassen voeten, handen en gezicht naar de slaapkamer van hun moeder gestormd omdat de schaafijskar weer eens in de straat stond?! Of, hadden ze menstruerende kennissen binnengelaten terwijl hun moeder in consult zat -. En: zat er echt geen varkensvlees in het broodje sambal van de Javaan?! Of, hoe weet een jongen die altijd door de stad zwerft op welke straathoeken hij beslist niet mag blijven staan -.
Bovendien: hoe houd je een moeder en nog een stem in haar een leven lang verborgen voor anderen. Dus, toen de kinderen nog dachten dat ze een bloeddoorlopen geheim achter de huig bewaakten, wisten hun buurtvriendjes en -vriendinnetjes al, waarom er dagelijks allerlei personen op nummer zeventien aanklopten. Maar ze waren doodsbang daar zelfs met elkaar over te praten want, zo'n vak van medicijnvrouw reikt immers verder dan de pillen, zalfjes, drankjes en spuiten van de dokters die het uit boeken haalden.
Bovendien - de vrouw op nummer zeventien had zo vaak haar diensten bewezen aan de buurtbewoners dat ook de volwassenen haar even intens vreesden als hun kinderen en het lot waaraan zij zich overgeleverd voelden. Ze was geliefd - en, ze werd gehaat en het liefste als het noodlot zelf gemeden omdat ze vooral de pijnlijke geheimen van anderen achter haar zwartglanzende jukbeenderen draagt. Het had jaren geduurd - en uiteindelijk was ze met haar roeping samengegroeid tot een vakvrouw met gezag.
Dromen worden bij haar neergelegd -; verlangens waar geen bevrediging voor bestaat -; gedachten te schaamteloos voor woorden - en pijn: ongeneeslijk en te ver weg.
De ziel van een volwassen mens ligt verborgen achter een sporen-net van herinneringen waar niemand zonder te verongelukken doorheen komt.
| |
| |
Zij met haar honderden consulten heeft meer dan duizend mensenlevens moeten lijden om zoiets te weten te komen. Daarom wil ze ophouden met het werk - en, ze is er klaar voor.
In de slaapkamer spreidt ze het dekbed met het lapjesdekenmotief-overtrek zorgvuldig over het bed - ze trekt de uiteinden strak. In de kast waarvoor ze staat hangen al de kledingstukken van de reis die ze naar het pantheon van goden heeft gemaakt om hun gunsten af te smeken voor een gepast neerleggen van het ambt. In de kringen van de bonu-sma had het voornemen nogal wat deining veroorzaakt - want, wie breekt er bij leven en welzijn met zo'n machtig medium van Moeder Aarde als de apuku-geest!
Vastbesloten had zij het ceremonieel voorbereid en ontdaan van uitbundig vertoon; en elk ritueel was afgemeten.
Zonder linten en strikken en krullen waren de robes waarin ze zeven dagen en zeven nachten lang te kijk heeft gestaan, gedanst gelachen, gezongen, gehuild - en heeft geschreeuwd.
En de meer dan honderd personen die op haar uitnodiging zijn ingegaan naar de Libanonweg te komen
voor een ritueelfeest, hebben kunnen bijwonen hoe de oppergoden van Lucht & Water & Aarde háár tong hebben gebruikt om instemming te betuigen met haar besluit. Het was meer dan een lichaam van een tweeënzestigjarige vrouw die ruim tachtig kilogram weegt kan verwerken - maar volgens de aanwezigen is het geworden: het boeiendste en onvergetelijkste schouwspel sinds tijden.
Ze doet de kast open en ziet de kledingstukken hangen: historische kostuums voor het carnaval van haar achter-achter-achter-kleinkinderen, ergens in Nederland - ze huivert en grijpt naar de witte doek die ze om haar schouders hadden geslagen toen het medium zich eindelijk bekend wou maken. Eerst waren de geesten gepasseerd van overledenen die zij tijdens hun leven een dienst had bewezen en toen -.
Ze slaat de doek om en gaat op het bed zitten. Ze bekijkt haarzelf in de spiegeldeur van de klerenkast. Ze weet dat ze op haar begunstigster lijkt - dat hebben de broers, de zusters en de personen die de vrouw hebben gekend allen gezegd, maar dat zij uitgerekend haar navel tot ankerplaats heeft gekozen heeft haar later in een storm van tranen gedreven.
| |
| |
Na de uitputtingsslag van de uitweidingsceremonie heeft ze, meteen de volgende morgen de bus genomen naar Paramaribo. Eerst heeft ze het graf van haar echtgenoot bezocht - maar het marmer was nog dodelijker dan de herinnering aan zijn dood want: welke landmeter verdrinkt in een waterput die hij zelf in kaart gebracht heeft -. Haar ouders waren vanaf het begin finaal tegen de verhouding geweest: families die op de Libanonweg blijven wonen hebben een geschiedenis tot diep in het slavenverleden en dikwijls nog verder!
Maar juist het gesloten verband van bloedverwantschap en ras bij de gezinnen buiten de hoofdstad heeft haar meteen bekoord: zo tintelt geluk in cirkels die steeds kleiner worden -. Ook zij heeft haar aandeel bijgedragen in de keten van dat bloedverband; dankzij hem, bij wie alles ongewoon was en bij wie ze heeft geleerd dat iedereen een bestemming heeft gekregen. En zo is het goed gebleven - want zij heeft haar man in de kerk ontmoet - tegen zo'n alibi zijn de verwijten van haar ouders nooit opgewassen geweest. Ze zat in diezelfde Saronkerk - op de allerlaatste bank en ze viel in slaap. Had ze het op die maandagmorgen in de Slangenhoutstraat gedroomd of, toen ze zonet in een sluimer is geraakt op haar lapjesdekenmotief één hoog in Amsterdam-Zuid. Ze heeft niet lang geslapen maar diep genoeg om die herinnering op te kunnen graven.
Hij was in weken niet komen opdagen en het begon aan haar te knagen. Iedere ochtend als ze uit de lijn 12-bus stapte hadden haar ogen de vier straten ingekeken op zoek naar een glimp van hem. Maar, geen van de mannen in gladgestreken overhemd en met platgeschoren kroeshaar kwam op haar af zoals hij dat al maanden had gedaan. Altijd met dezelfde verlegen smoes van dat hij toevallig bij C.H.M. of zo moest zijn en dacht dat hij haar misschien zou kunnen verrassen door als een eindhalte op het plein te staan. De eerste dagen had ze nog gewacht en openlijk naar hem uitgekeken; daarna had ze alleen nog maar langzamer naar haar werk gelopen. En, niet eens in de zaak was hij verschenen - mannen, vrouwen, kinderen: ze kwamen en ze gingen. Sommigen werden door haar opgevangen en langs de bakken en de kasten met ondergoed geleid - en, haar lippen
| |
| |
werden voor het eerst stroef van de glimlach die ze voor elke klant had.
Zodra het wat stil was geworden op de afdeling lingerie - besprong het verlangen naar hem haar onmiddellijk. Dan zochten haar ogen naar de ramen en pleisterde ze al haar gedachten tussen de panelen van het uitzicht. Misschien kon zijn gezicht verschijnen in het dofgeworden glas als ze bleef kijken en bleef denken alleen aan hem - mijn hemel, ze was verliefd op hem geworden tijdens zijn afwezigheid.
Ze verliet het ondergoed niet meer; zelfs in de lunchpauze bleven haar vingers schikken en herschikken alsof de slipjes, bustehouders, korsetten, borstrokken en onderjurken haar eigen intimiteit betrof. Bovendien was het in de kantine en overal elders veel te druk om de sprongen te maken waartoe haar gedachten haar aanzetten.
Ze laat de telefoon stil-rinkelen om de herinnering helemaal te doorvoelen want: op een vrijdagochtend had ze haar chef om een vrije middag gevraagd - en omdat haar ijver hem niet was ontgaan, kon ze reeds dezelfde middag naar de Libanonweg afreizen. Met een hart dat in haar keel klopte zat ze in een wilde-bus naar het district Suriname - alsof ze een rit maakte naar haar eigen binnenkant.
Toen ze kenbaar maakte bij welke familie zij moest zijn, had de chauffeur haar van top tot teen bekeken - alsof haar witte over-hemdbloes en haar rechte donkerblauwe rok iets bevestigden. Hoe dan ook - ze mocht zelfs naast hem zitten op de beste zitplaats, zo met haar rug naar de andere passagiers toe.
Pas later kon ze begrijpen waarom hij de muziek af had gezet en waarom hij haar tot vlak bij het landhuis had gebracht en waarom iedereen in de bus zo halsreikend naar buiten had gestaard -:
bij de oprit staan één, twee, drie, vier, vijf, zes personenauto's. Er liggen vier brommers op de berm van de weg. Tegen de omheining bij de poort leunen fietsen. Langs het pad groeien graspollen waarin gele bloemetjes. Aan weerszijden uitgestrekt land dat te dicht begroeid is om weiland te kunnen zijn - er staan koeien, paarden; kippen lopen er rond.
Een hond begint alarmerend te blaffen - ze hoort een ketting op steen slaan; een kind begint te huilen en eindelijk: stemmen in de woning die hoog opgericht voor haar staat.
| |
| |
‘Wie ben je!’ een mannenstem.
‘Ik zoek Armand.’
‘Wie ben je!’ nog een hoofd uit het raam.
Dan gaat de deur open en hij is bij haar - in de kleren waarmee ze hem ochtenden lang heeft gedroomd. Hij ziet er ouder uit of vermoeid en hij glimlacht nauwelijks. Hij strekt een arm naar haar uit en trekt haar mee naar binnen - er zijn te veel mensen in de voorzaal en vanachter een klapdeur komen er nog meer om naar haar te kijken.
‘Wie is dat?’ dezelfde man.
‘Mijn vriendin - ze werkt bij Kirpalani's daarom is ze zo gekleed en.’
‘Wie is haar vader!?’
Ze noemt haar naam en ze kijkt de man die haar heeft aangesproken voor het eerst echt aan.
‘Mijn zoon heeft nooit over u gesproken,’ zegt hij met minder stemverheffing en: ‘U komt ongelegen, wij zitten in familieberaad.’ Dan tegen zijn zoon, die met wijsvinger en duim langs de stoppels van zijn kin wrijft: ‘Breng dat meisje terug naar de bus en verontschuldig ons.’
Na zoveel duidelijkheid hangt er een sfeer van zwaarmoedigheid in de kamer. Hoewel niemand een opmerking maakt kan ze voelen dat niet iedereen het eens is met de opdracht; bovendien blijft de aangesproken zoon met de kin tussen wijsvinger en duim stokstijf staan. Een vrouw die bij de klapdeur naar de keuken post heeft gevat vraagt of ze eerst iets wil drinken - verlegen maar vastbesloten heeft ze geknikt.
Op dat moment slaat hij een arm om haar heen en zegt: ‘Neem pa niet kwalijk; wij zijn in de rouw - mijn tweelingzuster is misschien dood.’
‘Over mijn lijk!’ roept zijn vader.
‘Breng haar naar de keuken, Armand,’ verzoekt de vrouw die later zijn oudste zuster blijkt te zijn.
Ze begint eerst vreselijk te trillen en dan te huilen, te huilen -.
Ze moet afwachten, wachten - want elke dag kan die haar zal opvolgen aan de deur staan. Dat heeft de apuku-geest uitdrukkelijk ge- | |
| |
steld: blijft waakzaam want elk uur kan het moment van overdracht zijn!
En haar geduld wordt danig op de proef gesteld. Sinds ze uit Suriname is teruggekeerd zijn er reeds meer dan twee maanden verstreken. Ze laat de dagtekst woord voor woord uit de mond vallen: ‘Ziet ik sta aan de deur en ik klop -.’
Ze denkt terug aan het diner dat ze haar zoon en zijn kinderen, haar twee dochters en hun gezinnen in Scheveningen had aangeboden. Want niets-niets mocht ook maar enigszins in verband worden gebracht met het oeroude gebruik van ritueeltafelen. Uit ervaring wisten ze echter dat iedereen helemaal gebaad, schoon en goed gekleed - en zonder een bezwaard gemoed op haar uitnodiging moest verschijnen. En ze zijn allen komen opdraven; zelfs de allerkleinsten hadden ze meegedragen.
Het serverend personeel kwam urenlang handen en voeten tekort om de wensen van elke gast tot in het uiterste te vervullen - die opdracht hadden ze van haar gekregen en er werd uitstekend voor betaald.
Er stonden zevenarmige kandelaars met roze kaarsen - en in het voorgebed memoreerde zij dat die kleur staat voor de levensvreugde, voor zachtzinnigheid en vriendschap; dus voor naastenliefde of voor de relatie van de mens als persoon met de aarde.
Verder mocht ze niet gaan, want ze hadden mekaar reeds veelbetekenend aangekeken toen de obers in livrei kwamen aanzetten met koperen bladen waarop natte handdoekjes lagen: ‘Om de handen te reinigen, alstublieft.’ Alleen de wierook ontbrak want de directie had terecht opgemerkt dat het dagen kon duren voor het sandelhout, de mirre, de kaneel, de iriswortel en de indringende geur van etherische oliën uit de stoffering van het restaurant was getrokken -. Dus ging er slechts een kistje met kleine maar uiterst fijne Havanna's rond. En dat is wat reeds na het aperitief naar de kroonluchter kringelde: het bitterzoete aroma van de tabaksplant.
Ach, ze had haar blik nog eens laten glijden langs de gelaten van haar verwanten.
Armand met de gouden hoektand: Mama, laten we in Nederland gaan wonen want ik schaam me dood om je praktijken - mensen gebruiken die tegen me!
| |
| |
Een half jaar later scheepten ze in; per vrachtschip naar de haven van Rotterdam. Hij was nog geen vijftien-haar evenbeeld en nog altijd haar toeverlaat.
Magda-en Peter en hun twee kinderen die namen van Hollandse vogels hadden gekregen; ze kwetterden gezellig met elkaar maar: zij heeft nog zo weinig met haar te delen.
Carla-en Jan, de nieuwe vader van haar kinderen; haar buik stootte tegen de tafelrand gevuld met nog een halfbloed, haar gezicht was dikker en haar ogen stonden eindelijk weer tevreden.
Soms had zij het gevoel dat er een breuk in de familielijn was gevallen; alsof de dochters ver en onbereikbaar wilden zijn voor de spookbeelden van hun achtergrond. Alsof ze hun moeder meer nodig hadden toen het moederschap hen zelf overvallen had-alsof zij niet meer konden luisteren naar de stem die volgens ingewijden alleen van hun natuurlijke moeder kon zijn.
Ze trokken steeds meer naar hun vader; die had de verdwijning van hun moeder toegeschreven aan de winti-traditie van de familie-hij is gelukkig weten zijn dochters met ingehouden adem te verhalen en, dat hij sinds jaren is hertrouwd met een Indiaanse vrouw uit Columbia.
Maar toen hun moeder na een jaar nog steeds spoorloos was verdwenen en er nergens een levensteken van haar opgevangen werd, heeft de Republiek Suriname haar dood verklaard-en hebben haar tweelingbroer en zij terstond besloten de meisjes als hun eigen kinderen naar volwassenheid te begeleiden; ze was op dat moment zelf in blijde verwachting van Armand Kepler senior.
En de volksmond heeft in het zevende jaar gelijk gekregen: een gestorven karakter dat geen begrafenis heeft gehad blijft bij de levenden. Juist toen ze met de handen in het haar zich zat af te vragen, hoe ze de drie kinderen zonder senior kon grootbrengen-heeft een nieuw geluid geklonken uit de stilte van haar rauwe verdriet.
Eerst dacht ze dat ze langzaam krankzinnig werd en hield ze het verborgen als een ongewenste bevruchting. Maar als een niet uit te drijven foetus heeft het karakter zich aan de omgeving opgedrongen.
Het was de oudste zuster van haar overleden man die verschrikt riep toen ze het een keer meemaakte: ‘Geef haar water om te drin- | |
| |
ken uit een schoon glas; het is mijn zusje dat te ver is doorgelopen en dorst heeft-.’
En toen was de hele familie opgetrommeld en hebben ze van alles en nog wat gedaan-met haar, op hun landgoed aan de Libanonweg. Daar komt de breuk met haar eigen ouders definitief dooreen kwestie die zij jarenlang heeft meegedragen als een visgraat in haar bloedvaten.
Dus: praat gerust over pijn-ik heb dat gevoel voortdurend ergens in mijn lijf vastzitten!
Dat straalden haar ogen altijd uit; ook al sloeg ze die neer wanneer een cliënt aan het woord was-.
Het diner had voortgedeind als de Noordzee die ze vanaf het raam konden zien liggen-rustig, rustig.
Alleen haar zoon scheen begrepen te hebben waarom de eetpartij niet gewoon in Amsterdam plaatsvond, want toen ze hem vroeg om haar te begeleiden op een stuk strandwandeling had hij kort en verbeten het hoofd geschud.
Hij had ze zelfs verstoord nagekeken toen ze allen naar de boulevard slenterden-zij, zelfs met zijn eigen tweeling en aan de arm een mand met offergaven voor het water.
Een taart-inderdaad, ze zal de middag besteden aan het bakken van fiado; een kleintje voor zoon Armand en een behoorlijke voor Carla die net van het kraambed is opgestaan. Een zoontje-helemaal karamelkleurig maar met de kop van zijn vader en lekker vet. Haastig en behoorlijk opgewekt trekt ze het bed glad en brengt ze de klerenkast weer in orde-maar, wat zal ze aantrekken. Het is half april en de zon breekt maar matig door.
Opgewonden vliegen haar ogen langs de klerenreeks. Ze glimlacht en ze zegt hardop: ‘Zodra de zaak is afgerond gaat deze dame met de damesclub Bingo gezellige reisjes maken met de bus!’ Brussel, Parijs, Londen, Barcelona-stapels folders heeft ze van reisbureaus opgehaald en doorgebladerd. Want wat denk je dat ze tegen haar zoon heeft gezegd toen die aan kwam zetten met dat mama-wat-heb-je-als-je-werk-wegvalt!?
Ze begon te lachen, lachen en zelfs in de spiegel kon ze zien dat het echt was.
| |
| |
‘Ik word zorgeloos als mijn werk wegvalt, jongen. Je moeder is vanaf haar éénentwintigste nooit meer zonder zorgen geweest!’ Natuurlijk had ze daar behoorlijk aan verdiend maar: er is een tijd om te huilen en er is een tijd om te lachen-dus, voor mij breekt er een periode aan om zonder zorgen te zijn. Ze knikte naar het spiegelbeeld. Ze doet een gele mantelachtige jurk aan met vierentwintig met koper beslagen knopen. En de rest gaat ontzettend vlug: opmaken, haar opnieuw borstelen en bijspelden, hoed op, schoenen verwisselen-voorjaarsmantel aan en met nog een blik op de gangspiegel staat ze buiten in de portiek.
Ze haalt diep adem als ze de buitenlucht ruikt. Voorzichtig neemt ze de vijftien granieten treden van de trap. Ze barst van de lust om eindelijk zwierend door het leven te gaan-een zestigplusser is ze die op drift raakt; ze lacht haast en van harte. Ze is tevreden met het beeld dat de étalageruiten van haar hebben.
Ze laat het hoofd vrijmoedig naar achteren hangen en snuift: een lauwe lucht uit het Zuiden waait over Amsterdam; trekvogels fladderen terug uit het warme continent van haar voorouders. Alles is in beweging-en in deze lente wil zij daar ook deel van zijn: klik-klak en, klik-klak en, klik-klak, het zijn háár hakken die op de trottoirtegels het ritme weergeven.
Natuurlijk is het levendig op de Ceintuurbaan. Trams met Marte R. -dessins schieten overal vandaan; fietsers met open overhemden draven voorbij-en dan is er het voetvolk dat met de automobilisten het straatbeeld onevenwichtig houdt; de buurt klopt als het hart van een topsporter vers bloed naar al haar onderdelen-ze voelt hoe het tot in haar tepels een uitweg vindt.
Ze laat de complimenten van de bloemenman toe en bij de kruidenier mogen een paar jonge moeders voorgaan.
Als ze niet zoveel gevoel voor riten had was ze meteen naar de Albert Cuyp-markt gelopen om het hart op te gaan halen aan al dat volk daar. Maar de plicht drukt, zachtjes maar voelbaar-en voetje voor voetje loopt ze terug naar haar hoekhuis; boodschappen aan de rechterhand en een vuist vol langgesteelde rozen voor niks dan een glimlach van de bloemenman gekregen. Zodra de zaak is afgerond zal hij één van de eersten zijn die ze uitnodigt op de koffie-ze begon onbedaarlijk te lachen terwijl ze de trap opklom: Ai, mijn goede ge- | |
| |
nade, die dikke-dikke bloemenman met zijn wilde haren en zij-ha-haha.
Er staat een vrouw bij haar deur aan te bellen-ze herkent haar ook al staat de bezoekster met de rug naar haar toe. Ze kucht hard en de vrouw draait zich schuchter een kwart slag om; niet ver genoeg om te worden aangekeken. De vrouw van het huis zet haar boodschappen neer en gaat dicht bij de andere staan.
‘Luister,’ fluistert ze hartgrondig, ‘mijn praktijk is altijd gesloten voor diefstal, drugs en prostitutie-ben je dat vergeten meisje?!’
Maar de aangesprokene reageert niet; althans zij lacht wat en draait zich loom om. Dat alarmeert de vrouw; ze denkt snel na en besluit de deur open te doen met de woorden: ‘Geen schurken, geen junkies, geen hoeren.’ Het klinkt zelfs haar ruig en pijnlijk in de oren. Oplettend maar nonchalant draagt ze haar boodschappen de gang in-en omdat de andere met de rug naar haar toe blijft staan trekt ze de deur dicht. Ze is nog niet bij de keuken als de bel gaatdringend en aanhoudend. Met een paar passen is ze bij de deur, die ze met een zwaai opentrekt: ‘Wat wil je Lola?!’ Maar de ogen die naar haar opkijken laten niets van de Lola die zij kent door-een ander karakter staart naar haar. Alsof de noordoostenwind haar in een trog gevangen houdt krijgt ze het koud tot in haar botten. Ze gaat opzij-en de bezoekster loopt langs haar heen het huis in, regelrecht naar de vierkante tafel waarvoor ze blijft staan.
Aarzelend duwt ze de deur in het slot. Ze loopt naar de tafel en steekt de kaarsen aan: hoe kan zo'n goed onderhouden geest een standplaats vinden in een lichaam waar zoveel treurigs mee is gebeurd-.
Met een kommetje vol water dat zij in de open hand van de vrouw legt start het doorgronden van de werkelijkheid. Een ei siddert in het vocht en zij prevelt de formules en sprenkelt wat water om de vrouw heen.
Het heeft allemaal geen zin want Lola blijft haar glimlachend aanstaren en geeft niets van haar diepste zelf bloot.
De vrouw gaat naar de slaapkamer en komt een kwartier later terug in haar hoedanigheid van medicijnvrouw; ze heeft een batik- | |
| |
doek om haar naakte lijf gewikkeld en vraagt de andere vrouw om haar naar de badkamer te volgen.
Er staat op een soort voetenbank een teil van aardewerk die is afgedekt met een lap rode stof.
Zonder schroom laat Lola zich van al haar kledingstukken bevrijden. Hoewel half Amsterdam over dat lichaam heeft gewalst ziet het er onbedorven uit. Haar schaamheuvel is gladgeschoren waardoor haar bekken zelfs iets kinderlijks heeft.
De vrouw bindt de rode lap om haar eigen hoofd en de bierlucht van het vocht dat in de teil zit vult de badkamer. Zodra zij een houten kom met het geprepareerde badwater over het gelaat van Lola giet komen ze beiden langzaam maar krachtig in beweging. Eerst wikkelt Lola haar uit de batikbedekking. Dan schept ze met een hand wat water uit de teil en ze wrijft dat over het gezicht van de medicijnvrouw.
Tegelijkertijd stoot ze klanken uit die alleen geliefden begrijpen. En de bezeten vrouw geeft eindelijk op: haar waardigheid, het gezag en de weerstand.
Ze rolt samen met de zo vaak door haar afgewezen persoon over de vloer van de woonkamer; ze kruipt mee naar de slaapkamer; ze slaat het dekbed met het boze-geestenwerende motief open-ze verdwijnen tussen de lakens; de slaapplaats komt in beweging.
De vrouw laat de afspraak van veertien uur voor niets naar haar woning komen.
Ze is niemand meer.
Ze is al-één.
Lola geneest.
Voortaan.
|
|