| |
| |
| |
Suite van de dronken brug
Introductie
Légèrement ému...
ou un peu plus?
De stenen banden langs de stoepen van de brug
rusten zich reeds voor altijd uit.
Mijn benen letten onder mijn lome rug,
of ik mijn slaap-mars al fluit.
De lijnen van de banden wijzen
maar vederlicht tussen hun grijzen
voel ik mij alleen híer thuis.
Al het andere is overbodig
ik heb geen huis meer nodig,
Ik kan het ook niet meer laten,
en geraak ik weer in de straten,
Ik verlang soms zo te wezen
op een der pijlers een beeld van steen
met alleen het heelal rond mij heen,
om het zonlicht te voelen vloeien
langs mijn borst en over mijn rug
en mijn wangen te voelen gloeien
in het corps van mijn Dronken Brug.
| |
| |
| |
Solitair
Solidair
Een nar kijkt langs zijn feestneus naar
de laagste sterren van het Onbekende.
Zijn losse hand zwaait met hem zwaar
een groet naar een nog verre bende.
Ik zie zijn neus en kijk ze aan.
‘Mijn neus heeft jou toch niets gedaan?’
‘Man, merk, hoe ik hem bestudeer!’
‘Juist hij? Er komen er toch nog meer!’
| |
Funambulesque
Ik ben iets van de nacht en ook niet meer,
een dromer zonder kleed en zonder eer.
De blauwe streep, waar ik op balanceer,
ligt tussen 't firmament en de rivier,
doch met zijn vieren zijn wij alles hier.
Wij doen mechanisch, maar voor wiens plezier?
Moest ik van de streep nu langs de zijden draad,
waar die de stoep uit naar de sterren staat,
al is voor mij zulk spel toch wel iets laat?
Of zou ik, man-nu-zonder-muziek
en nog-alleen-iets-van-de-nachtrepubliek,
niet liever ergens héél-diep springen,
waar de brug het water schuim doet zingen?
| |
| |
| |
Grimasserie
De maan-van-spook fluistert met de bronzen
klok op het midden van de brug.
Het middernachtsuur gaat haast gonzen
over de wijzerplaat van mijn rug.
Op mijn rug is het verhaal van mijn tijd te lezen,
daar is het later dan in mijn borst
en haast zo onrustig als in mijn wezen
onder mijn keel de plaats van de dorst.
Maar nu wend ik mij tot de slinger:
is het nog gisteren of vandaag,
of morgen al? Op elke vinger,
van duim tot pink, tel ik mijn vraag.
Tot het middernachtsspel begint te luiden,
mimerend met wijzers, cijfers en klank,
die samen iets zo grimassigs beduiden,
dat ik er liever voor bedank.
| |
Op zoek naar de verloren bende
‘Waar is de bende?’ vraagt die man
verkleed als revolver. Uit zijn gezicht
raap ik, waar ik zijn woorden kan
rapen en houd ze tegen het licht.
‘Waar is de bende?’ Meer gezien
heb ik hem. Zijn ogen als patronen
zijn mij bekend. Zag ik hem misschien
op de stoep voor dat huis vol schonen?
‘Vannacht blijf ik na tweëen! Het thuis,
nergens te vinden, is hier!
Overal spookt het wezen, dat kat en muis
speelt met mij of de bende van plezier’.
| |
| |
‘Waar is de bende? Spreek, wie mij nou
ontmoet en loop niet haastig door!
Jij bent ook van de nacht en aan jou
houd ik me en ik laat je niet, vóór
je me bij de bende hebt gebracht,
de bende, die 't Onzaglijk Wezen scheldt,
dat schuld is van de dag en van de nacht
en héél de wereld uit het Niet heeft opgebeld.
Waar is de bende? Voor 't laatst, spreek!...
is die van jou? Stil beest en wreek
je baas nog niet, hij blijft gezond!’
‘Moet je toch soms geld?’
Merci, de nacht die voedt me wel
en wat nog niemand is gelukt,
lukt je evenmin als de hemel of de hel!
Wááááár is de bende, zingend het bekende
refrein: de duivel is een harde vent?!’
‘Misschien is hij wel een legende?’
‘Dan heb je zijn vrouw niet gekend!’
| |
| |
| |
Auto's tellen
Obsessissimo
De reuk vloekt met het maangetij.
Hoe wil ik straks slapen,
als mijn neus nog vol zit van
de stank, die ik het minst verdragen kan?
Weer is een auto langs gegaan.
Het ruikt naar jonge vrouwen,
die in de duizend weken staan
Wat deert het me in dit nachtlijk spel,
of ik reuken dan wel auto's tel?
Daar houdt een auto voor mij stil.
Een kaste-mond boven een avondjapon
vraagt rood-op-snee mij, wat ik wil.
Gelijk ik dit zo vaak verzon,
zeg ik iets naast mijn rechterhand
over de tuinkunst van haar verstand.
Had ik maar niet te veel gezegd!
Er is iets op de brug gebeurd.
Er wordt gemompeld en overlegd
en met ogen naar mij gescheurd.
Alle auto's komen nu op mij af.
Is dit een wraak? Is dit een straf?
Ik vlucht. Een greep, ik word geduwd
voor alles wat mijn neus zo schuwt.
Dat een vrouw dit deed en niet een man,
is meer dan ik verdragen kan.
| |
| |
| |
Algemene verzoening
Nog ben ik man: de daad wil over mij
komen, ik ben toch zo alleen.
Er waait een mengsel van parfum en prei,
zonderling prikkelend, al om mij heen.
Ik tuur naar het begin der brug. Bekijk de maan
en zie: daar komt een héle wereld aan.
Gestalten joelen onder loos appèl,
in pseudo-wisseling, weerzien en vaarwel.
De komenden zijn nog kleur-van-de-nacht.
Blauwe contouren maneschijn gevacht
om razende mensenwal, breed als de brug,
schouder aan schouder, borst aan rug
en ik vermoed meer dan ik zie.
De monden galmen bruut een melodie,
die lui lijkt, maar dringt door en maakt mij gek,
dat ik mijn armen naar die massa strek:
Kom, neem mij mee en laat mij met u vieren
het afscheid aan de reiniging der nieren!
Daar is de wereldbende in al zijn keus
en ook de man met de ogen als patronen,
de solitair met de bestudeerde neus,
ik hos al tussen lichtbeschonken schonen.
De mars der stappen dreunt door 't woest gevrij.
De kerelskoppen kraaien: Die voor mij!
En die voor mij! tot plots, refrein-massaal:
Ja, alle vrouwen zijn voor allemaal!
| |
| |
| |
Finale
Pirouettissimo
Er vliegt een trechtertje over het dek
van de brug en er stijgt stro.
En in dit trechtertje danst, als een gek,
een rose biljet met bus-tekst-zo-en-zo.
Het komt naar mij met al zijn stof.
Ik wijk. Het naakte licht wordt dof.
Ik wend mij af en keer de zuil mijn rug.
Ik zie een trap en vlucht de Dronken Brug.
Is dit méér dan een wervelwind geweest?
Hield hier een Eeuwige Angst zijn feest:
te molesteren een serene geest?
Gaf hier het complex van het Ontzag
en demonstratie met de duistre vlag
van de reclame voor zijn regiem:
te zijn verheven noodzaak over
alles wat goed is, schoon en waar,
door de onverwelkbare tover
van de vagina en het altaar?
|
|