Verzameld werk. Deel 2(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 807] [p. 807] 1949 God 't Is nacht. Ik sta te stampen op de schors der aarde en houd in 't donker een lange bloemsteel vast. Een vogel kreunt iets in zijn slaap waar door 't geblaar de wind bedaart, die langs de lobben krast. Ik voel mijn ziel in 't trappen der contacten tussen mijn hakken en de aardse korst. Ik vraag en geef mij rekenschap van de akten, die mijn geest voor 't grote donker hier vermorst. Die bloemsteel steunt mij in mijn zwak bekennen, dat ik een heer van de aarde ben en mens, en overal stoot ik me in ongewennen aan de verijling van de Goddelijke grens. Waarheen bestuurt Gij het vuur van al die bollen, waarvan er één mij door de ruimten leidt? Waarom moet héél die wereld dan toch rollen als van oost naar west en als in eeuwigheid? Hoe kwam U die idee en na welk mediteren? Kon dat niet anders dan met zo'n afschuwelijk leed? Was er dan niet een Heelal te realiseren, waar elke vreugde rondom een andere gleed? Hoe toch brengt Gij met vuur en as de zaden van nieuwe sterren voort in 't zwijgend Blauw? Gij hoort de mensheid naar Uw dagelijks leven raden, veronderstellend vragend: is de Duivel dan Uw Vrouw?! Nu moet de ‘Suisse der Duisternis’, dus ik, toch lachen om mijn houding bij die plant. Waarom stond ik, al was 't maar 'n ogenblik, daar met die stengel, als een hellebaard, in mijn hand? [pagina 808] [p. 808] Voor wie hield ik de wacht? Voor welke gevaren? Woest ben ik, dat ik ben, maar alles wat er is, is mij gelijk, sterft ergens aan zijn as-bezwaren en staat dan voor het Hol der Duisternis. Staat Gij soms ook in Uw weergaloos formaat te spotten met U zelf en wat heeft U verleid, al wat er leeft op basis van liefde en haat, op vuur en as te hebben voorbereid? Wat denkt Gij zelf soms van Uw wereldbouw? Ik ben maar kleingelovig en ook dom, wanneer ik aan die dingen denken zou. Maar waarom Zijt Gij zo Gij Zijt!? Waarom!? Vorige Volgende