Verzameld werk. Deel 1(1976)–Pierre Kemp– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 285] [p. 285] Rouw om een gestorven dagpauwoog Ik vond je met een gekneusde wiek, het bovenoog rechts geschroeid aan de rand. Ik meende je niet zo ernstig ziek en zette je met mijn tederste hand op een uitgelezen helianth. De volgende morgen, toen ik keek, zat je er nog en even bewoog je je, zo meende ik en het leek, dat mijn hoop nu eens niet mij bedroog en niet de wind wat leven in je loog. Later lag je al om in een varenveer, onze afstand scheen reeds vergroot. Helpen kon ik je nergens meer, hoe zeer ik ook leefde mee met je onhoorbare nood. Vermoedelijk was je al dood. Nu zal ik je nooit meer zien zonnebaden in het blauwe vuur van de dag. Geen vonken van licht in je wieken zien laden en uitzeilen weer over perken en paden met in viervoud je pauwogen-vlag. Ik zie je niet meer nektar schrokken en genieten sekondenlang, om dan bij je testen, waar geuren je lokken, te volgen je route tussen schijven en klokken in je meandergang. Ik zie je je niet stug meer weren tegen een mopperende bij, grommend: je mag hier niet komen teren op mijn terrein. Weg zul je je scheren! Deze asters zijn allen voor mij! [pagina 286] [p. 286] Nu ben je dood. In één van mijn dromen zag ik de gloed van je vleugels nog weer en je ogen vergroot. Tussen bloemen en bomen zullen nog duizenden vlinders komen, maar die ben jij niet meer! Vorige Volgende