De Vonk
IN het amoureuze licht van dezen geweldigen lentedag,
onder de tryptiek van God den Vader, de Zon en de Ovale Genegenheid van Deze Seconden, naast het bevende bê-bê van jonge geiten en de schakeerende menigvuldigheid van het groeiende groen,
moet ik wel smelten om jou en zwijmelen.
Mijn verrukte armen doen of zij een schoof stralen van de Zon willen omvangen en niet bij machte dit te kunnen, vallen ze genegen om je heen.
Maar wat je haren behielden van den glans van de Zon,
er van God den Vader in jouw gestalte toeven bleef,
en wat we elkander nu pogen te geven, is mij genoeg.
Mijn handen beven over je heupen en mijn blikken over de manoeuvres van je oogen. Mijn vingers spelen blinde op de harp van je ontroerend relief. Niet lang meer.
Want de vonk in ons, de vonk, die is van God den Vader, van de Zon en van onze Gemeenschap, spant haar boog in ons en om de zoete vernietiging verdwazen we in elkander.