gen tekst in, tot ongeveer de helft. Dit tweede gedeelte bezingt de wonderen toegeschreven aan den Grooten Heer van Tricht, niet het minst legendarische gedeelte der Sint Servaaslegende dus. Niet zonder vrijmoedigheid getuigt de bewerker: ‘Zijnde geen poëet bij de gratie Gods, voelen wij ons overvloedig getroost door de gedachte aan Veldeke, die - ofschoon wèl een dichter - in dit werk geen getuigenis van zijn dichterschap aflegt, en eenvoudig rijmt, wat hij voor anderen de moeite waard vindt gerijmd te worden. Wij hebben het rijm behouden, omdat ook proza rijmen kan.’
Tegen deze zelf-critiek valt weinig in te brengen: inderdaad valt het accent gewoonlijk sterk op het rijm.