sche gebied van heide en vennen had weinig van een idylle. Hij schetste vooral den donkeren, klein-menschelijken kant der bewoners uit de verschillende lagen der bevolking. Door het leven gerijpt, met grooter geworden menschenkennis vermocht Maas nadien dit politiek en wat anti-clericaal getinte pessimisme te overwinnen. Blind voor de fouten der Peelbewoners werd hij allerminst; ook in ‘Menschen van het gehucht’ idealiseert hij nog geenszins, doch als zedenschildering kan men het als onbevangenen waardeeren. We beleven de periode omtrent den eersten wereldoorlog, die zich ook al door eenige verwording kenmerkte. Dialogen in streektaal schenken aan dit soms rauwe verhaal de juiste locale kleur.