niet goed; verleden en heden bewijzen dit wel. Een federatieve eenheid zou evenwel kunnen brengen, wat de Nederlandsche stam al eeuwen en eeuwen ontbeert, wat ontstond voor de Duitschers, Franschen, Engelschen en Italianen: een alle stamgenooten omvattenden staat: een groot-Nederland.
Natuurlijk zou oen dergelijke oplossing groote en zeer voor de hand liggende moeilijkheden medebrengen, doch de tijd zelf lost deze niet zelden op verrassende wijze op. Ook het heden is voor een dergelijk staatsverband nog niet rijp, allerminst in Limburg. Wel zijn daar de invloeden van het Fransch-Waalsche en Duitsch-Rijnsche sterk ebbende, doch de Vlaamsche invloed komt pas opzetten.
Vooral in Limburg was men, vlak vóór en na 1918, alles behalve Vlaamsch gezind, en niet alleen in Franskiljonsche kringen. Daarin kwam kentering. De door Dirk Coster in ‘Nieuwe geluiden’ opgemerkte geestelijke oriënteering der Katholieke Zuidelijke provincies begint zich even af te teekenen. Momenteel is ‘de geest in Limburg’ intusschen nog geheel vrij van buitenstaatsche doch mede-Nederlandsche invloeden. Wanneer de toekomst verleden zal zijn geworden, kunnen zich de dingen in de aangeduide richting hebben ontwikkeld.
Wat er voor het oogenblik leeft is enkel zucht tot zelfbehoud en verlangen naar volkomen gelijkberechting. Dat de verhoudingen niet alleen door oorzaken van buitenaf wat scheef zijn gegroeid, wordt ook in Liga-kringen wel in gezien. En uitgesproken ook. Want ‘de geest in Limburg’, zich uitende in deze veel aangevochten organisatie is niet alleen goed Nederlandsch doch bleef ook vrij van eenzijdigheid en onverdraagzaamheid.
We herinneren ten slotte eraan, dat de eerste publieke daad, de eerste materieele steun - hoe bescheiden ook - gold in beproeving geraakte Noorderbroeders. Dit bewuste gebaar zegt beter het innerlijk milde Limburgsche dezer beweging, dan al de nu circuleerende oncontroleerbare angstige, onzinnige en soms kwaadaardige praatjes!