De Eerste Wereldoorlog door Nederlandse ogen
(2007)–Rob Kammelar, J.M.J. Sicking, Menno Wielinga– Auteursrechtelijk beschermdGetuigenissen - verhalen - betogen
1. Adèle Withof: VredeAdèle Withof (1863-1933) behoorde tot de kring rond de religieus-socialist Kees Meijer. Deze had, samen met anderen, in februari 1916 de vereniging De Nieuwe Gedachte opgericht, nadat hij zich had afgesplitst van het Religieus Socialistisch Verbond, waarvan hijzelf ook de voorzitter was. Adèle Withof werkte mee aan het maandblad van De Nieuwe Gedachte, Het Nieuwe Leven, waaraan ook de humanist Just Havelaar en de socialisten J.F. Ankersmit en A.B. Kleerekoper geregeld bijdragen leverden. | |
[pagina 376]
| |
een roerlooze vreugd en wachtten het uur, dat zij onze lippen zou openen. Ook nu nog klinkt het vredewoord in ons zacht en ingetogen, maar het overstemt toch ieder ander geluid. De nota's der hooge machten, eisch en wederwoord, echoën door de landen en velerlei geruchten rijzen: de dreiging van wanhoops uiterst verweer, 't kwaad vermoeden, bedacht op sluwen zet, de wraak, die bevrediging zoekt, de haat, die wil vernietigen. En de strijd laat niet af te woeden en werpt, elken dag weer, de legers op elkaar, in de doodelijke botsing. Toch - 't wordt vrede. Vrede! 't Nog ongesproken woord vervult de wereld en wekt ons blij vertrouwen. Geen wijsheid van menschen en goede wil had den oorlog kunnen afwenden. Het in vele jaren opgetast geweld moest losbarsten en in razernij zich verteren; cesarismeGa naar eind* en militairisme moesten in furie van machtswaanzin zichzelf verdelgen. En in den chaos van den ondergang zou de demoeratie zich vinden en haar krachten vrij maken voor haar scheppingswerk. Nu moet 't vrede worden. Verwachting is gekomen, de bode der vervulling; nu kan niets meer het verlangen weerstaan. 't Is bijna volbracht. Door de onzekerheid heen, die het onmiddellijk nabije voor ons verbergt, zien wij den dag opgaan over een nieuwe wereld. De volken onafhankelijk, gelijken naast elkaar. Niet meer genoodzaakt, door hatelijken dwang hun overheersching te handhaven of den verfoeiden druk te dulden, maar alle vrij in het land, dat hun toebehoort krachtens hun liefde. Het land, waar zij zijn opgegroeid en mee zijn saamgegroeid, dat in zijn geschiedenis hun oorsprong houdt besloten, dat met zijn levensadem hun bloed doortintelt. Het land, waar de schoonheid is, die zij verstaan, waar de taal wordt gehoord, die stem geeft aan hun verleden en die hun eigen levend heden vertolkt, 't oude, geliefde instrument, dat zich voegt naar het zachtste zielsbewegen van iederen enkeling en den stroom van ontroering, die door alle harten vaart, opvangt en uitstort over de wereld in tonen, die doorklinken in verre eeuwen. De vrije volken in een bond van gelijkberechtigden vereenigd. Niet meer zich doemend, hun krachten saam te trekken om te kunnen afslaan of neerslaan; steeds in volle wapenrusting, met vijandige concurrentie van aarde's goed zooveel mogelijk op elkaar te vermeesteren en het zoo toegeëigende om te zetten in weer grooter machtsvertoon, daarmee hun geluk gevangen gevend in den fatalen kring van goud en staal. De wapens werden afgelegd. De naties hebben zich bereid, in vriendschap met elkaar te leven, met hunne bevrijde krachten te arbeiden tot eigen en aller welzijn, ieder gevend en ontvangend, de zucht naar eigen baat beperkend ter wille der gemeenschap, die ieders belangen hoedt en ieders recht beveiligt. Zooals vroeger de kleine stedestaatjes, levend in oude veete, eenmaal rijp geworden voor ruimer verband, zich hebben gevoegd tot den gewestelijken staat, die aan de voorwaarden voor hun verdere ontwikkeling voldeed, de provincies weer, in een volgende phase, zich tot den nationalen staat hebben vereenigd, zoo schikken zich nu de naties tot den bond der volken. Verlost uit de omklemming der vijandige afge- | |
[pagina 377]
| |
slotenheid, getreden in de wereldruime sfeer, brengt nu ieder aan de menschheid de hem eigene gave: de wonderkracht van zijn kinderlijke ziel, zijn humor en zijn koelen wil, zijn prachtige offervaardigheid en zijn fijnen, klaren geest, zijn ordenend vermogen en zijn naieve aandoenlijkheid, zijn bevrijdende energie en frisschen levensdurf. Onbelemmerd zich ontwikkelend naar zijn aard, kan ieder zijn schoonste mogelijkheid verwezenlijken. Er ontbreekt er geen - er zou er geen mogen ontbreken. Ook de individuen vrij, mannen en vrouwen. Geen heerschersstand, die het machtswoord spreekt, geen machtelooze onmondigen, maar allen met elkaar de wet stellend, die, de gemeenschap beheerschend, gelijk recht geeft aan allen. En dit politieke recht bevorderend de economische bevrijding. Met blijden haast en ongekend vermogen slaan allen de hand aan de werken des vredes; nooit heeft de aarde zulk een weelde voortgebracht. En die wassende stroom, niet ingedamd en afgeleid, om enkelen met trotschen overvloed te overstelpen, besproeiend ieders ruin en overal ontbloeiend schoonheid en geluk. Is er ooit zulk een vreugd in ons opgegaan, als nu wij dit verwachten? Van den hoogen hemel vloeit het tintelend licht over het wijde, kleurige herfstland, tot waar de nevelige kring het afsluit voor onze oogen. Onze vreugd is lichter en door geen grens omsloten; wij zien haar gloed over de heele wereld zich breiden. Verheerlijkt niet die vreugd onzen rouw om de offers, die werden gebracht: de millioenen krachtige mannen, die werden verslagen, de millioenen, die heen moesten gaan door een hel van pijn, om een verminkt lichaam te redden, het werk van ontelbare handen, dat werd verwoest, de schoone scheppingen van het verleden, die werden geschonden en vernietigd. Onze rouw, die grenzeloos scheen, is opgeheven in de nieuw gerezen vreugd. Maar zal die ook de smart doorlichten van hen, wier geluk werd opgeëischt? Hebt ge wel eens, als de razernij dreigde over te slaan naar hier, den angst zien opleven in de oogen van een vrouw, voor wie de ontzetting opdoemde, dat haar man, haar zoon zou worden weggeroepen? Denk dan aan de vele millioenen, die, wie hun lief was, hebben zien weggaan, om te dooden en te worden gedood, die eindelooze dagen hebben uitgezien naar altijd gevreesde en altijd begeerde tijding, tot het allerlaatst bericht, een kort, werktuiglijk woord van onbekende hand, den doodslag gaf aan hun angst en hun hoop, of die den man, dien ze zagen weggaan in zijn volle kracht, hebben zien terugkeeren als een jammerlijk verminkte. En kunt ge u indenken, wat het is, in de jaren van jeugd en kracht te moeten voortleven als een erbarmelijke stakker? Denk dan aan de duizenden, wier mooi, jong lichaam onherroepelijk is vernield en die pijnlijk zich moeten voegen naar hun verengd bestaan. Denk ook aan de vreedzamen, die uit hun huis zijn opgejaagd en in stoeten van jammer moesten trekken naar het vreemde land, om er brood en een dak te vragen. Niets is om niet. Hoe schoon zal dan het geluk zijn, dat tot dien prijs moest worden gekocht. O, 't moét zoo wezen: uit den onmetelijken jammer zal een stroom | |
[pagina 378]
| |
van vreugde wellen, die louterend en verzoenend de heele wereld vervullen zal. Die aan de beroofden en ellendigen de nobele kracht zal geven, hun smart op te heffen tot een offer voor aller heil. Al het leed, dat de oorlog heeft opgelegd, moest doorleden worden, opdat een nieuw geluk zou dagen. Dat is de opperste troost. Maar de dooden, de onmetelijke scharen, die in den strijd zijn gevallen. Hun leven is opgeëischt voor een wereld, die zij niet zouden zien. Laten wij hen gedenken, de massa dier ongenoemden, in zacht, genegen betreuren; dat het feest onzer vreugd hun hulde geve, aan allen. Want allen, wie zij waren en waarvoor zij streden, zijn ze omgekomen, opdat uit den chaos de nieuwe orde zich zou formeeren: zij, die wisten, dat zij streden voor het nieuwe recht en ook de anderen, die niet verder zagen dan de verdediging van hun land, zijn welvaart en rust, de bescherming van het oude recht der staten, ook zij, die dood en verwoesting brachten, opdat hun ras zou heerschen over de volkeren der aarde. Dat was hun waan. In werkelijkheid hebben allen met elkaar zich moeten offeren, opdat uit den dood de nieuwe wereld zou rijzen. Als zij dit allen hadden beseft, hoe hadden ze dan op elkaar de wapens kunnen richten? Het leven gééft ook niets om niet. Zij moesten elkaar verdelgen, zoodat hun volken, van de razernij, die hen bevangen hield, verlost, hun saamhoorigheid zich konden bewust worden. Alle machten der menschelijke boosheid moesten zij oproepen, haat en wraak en wreedheids wellust, opdat die in den hellebrand zouden verteren en in de verruimde en verreinde sfeer broederzin en rechtvaardigheid zouden ontbloeien. Wij proeven niet meer de bitterheid van onzen weerzin. Verontwaardiging is stil geworden. Ons herdenken omvat ze allen. En zij, die de booze machten hebben ontketend, die met welberaden overleg den oorlog hebben gewild en besloten, die, meedoogenloos, om gewin van heerschappij en rijkdom, verwoesting gebracht hebben over de landen, de legioenen in den dood hebben gestort? Met ontzetting hebben wij gevraagd, hoe menschen zulk een schuld van bloed en jammer konden dragen. Maar wat zijn ze? Deerniswaardigen, door den waan hunner heerlijkheid verblind, die het leven heeft aangewezen, om zichzelf en hun wereld te vernietigen. Heerschers waanden zij zich, veroordeelden waren ze, die hun eigen vonnis moesten voltrekken. Zij hebben den last, dien het leven hun gaf, volbracht. Wonderbaar, geweldig leven, dat de kleine menschjes, grootmachtigen en machteloozen, dwingt naar uwen wil; dat onze liefde en onzen haat, onze goedheid, onze boosheid, onze deugd en onze ondeugd saam vat in uw machtigen greep, om uw schoonheid te scheppen. Heerlijk leven, dat ons hart zoo groot heeft gemaakt, dat het uwe oneindigheid kan omvatten; dat oplicht in onzen geest, ons uw wet leert zien en voor onze verwachting uw vergezichten doet opengaan. |
|