Parade der mannenbroeders
(1964)–Ben van Kaam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 78]
| |
Prentje uit De Ster der Christelijke Weekbladen in
1922.
| |
[pagina 79]
| |
Penning in Zuid-AfrikaHet is winter in Nederland, maar op het voorhoofd van de 70-jarige ‘oubaas’ Penning parelen zweetdruppeltjes. Hij geniet ervan nu eens met eigen ogen het land te zien, dat hij voor zoveel Nederlanders en Duitsers heeft beschreven: Zuid-Afrika. Maar 't is er wel baie warm in januari. Op oudejaarsdag wees de thermometer zelfs 83 graden Fahrenheit in de schaduw. Op 8 november 1922 was de krasse oude baas met de ‘Randfontein’ uit Rotterdam vertrokken. Met vochtige ogen had hij afscheid genomen van vrouw en kinderen. Zou hij hen ooit terugzien? Maar dankbaarheid vult het hart van de schrijver van ‘De Leeuw van Modderspruit’ en ‘De verkenner van Christiaan de Wet’, omdat zijn uitgevers La Rivière en Voorhoeve te Zwolle en Callenbach te Nijkerk hem deze reis hebben aangeboden. Over het afscheid in Rotterdam vertelde hij: Mijn oogen werden vochtig. Waarom weende ik? Mijn vurige wenschen werden immers vervuld? Toen droogde ik mijn tranen, opdat gij ze nimmer zien zoudt, o Blikoortje! Noch gij, Louis Wessels! Noch gij, dappere mannen, die ik hoop te ontmoeten, om met u aan te heffen de onsterf'lijke liederen voor vrijheid en waarheid en recht! Op de boerenhoeve waar hij nu logeert, hebben gedienstige handen een tafel voor hem naar buiten gedragen. Er is een keurig kleed over uitgespreid. In de schaduw van een lommerrijke boom zit Penning thans reisbrieven te schrijven aan de lezers van Timotheüs: De menschen zijn hier anders dan in ons vaderland. Ze zijn blijmoediger, opgewekter - schuilt het in den Afrikaanschen zonneschijn? Of in de hooge berglucht? Of wordt de strijd om het bestaan hier minder bitter gestreden dan in het zinkende Europa? Achter Penning staat een Zoeloejongetje met een bebladerde boomtak de bejaarde schrijver uit het verre vreemde land enige koelte toe te wuiven. Aan het zwarte deel van de bevolking moest de Nederlandse volksschrijver eerst wel even wennen. Direct nadat de ‘Randfontein’ de haven van Kaapstad was binnengelopen, zag Penning voor het eerst van zijn leven een menigte gekleurde mensen. De Timotheüslezers berichtte hij: Ik zag er onder die kleurlingen, welke geen kleeren, maar slechts vodden aan 't lijf hadden. Hun dikke lippen, de hagelwitte tanden in hun donkerbruin gelaat, het zwarte kroeshaar, de zonderlinge kreten, die ze uitstieten - het maakte een vreemden, huiveringwekkenden indruk. Penning is nu al aan hun aanblik gewend. Maar het samenlevingsprobleem | |
[pagina 80]
| |
lijkt hem moeilijk. Op 9 januari schrijft hij over dit probleem aan Timotheüs: Blanken en Zwarten wonen hier naast elkander; kinderen van Jafet en kinderen van Cham. En er zal groote wijsheid voor noodig zijn, om deze grootste aller tegenstellingen in Christelijken geest te verzoenen. In mei vaart Penning weer met de ‘Randfontein’ terug naar het vaderland. Dankbaar schrijft hij: Zoo is dan mijn lievelingswensch in vervulling gegaan. Ik ben geweest in den omtrek der beroemde slagvelden; ik heb de Afrikaners bezocht, met hen ‘gezelst’, in hunne tenten geslapen. De Afrikaansche boerenwoningen ben ik binnengetreden; de ‘kopjes’ heb ik bestegen... | |
Natie verdeeld hij regeringsjubileum Koningin WilhelminaFier, uitdagend zelfs, zien wij den kring der natiën rond en roepen: wie heeft een Vorst of Vorstin gelijk onze Koningin? En dan zijn we er zeker van, dat ze allen het zwijgen moeten bewaren. Trots klinken 6 september de woorden van Prof. V. Hepp in de historische Nieuwe Kerk in Amsterdam. Nederland viert het 25-jarig regeringsjubileum van koningin Wilhelmina. Maar het is niet ‘heel Nederland’ dat plaatsgenomen heeft in de kerkbanken, zo blijkt uit de rede van de gereformeerde theoloog. De roerige, hossende, op jolijt beluste massa verstaat het niet, dat gij als Christelijke Oranjevrienden Uw Vorst eerst en bovenal liefhebt om Godswil. In ieder mensch werkt intuïtief de vaderlandsliefde ... En die vaderlandsliefde is bij het overgroote deel van ons volk saamgevloeid met Oranjeliefde. Wij beweren dan ook volstrekt niet, dat wij het monopolie van Oranjeliefde bezitten. Maar wel bezitten wij als Christenen een bijzonder soort Oranjeliefde... Nee, de roerige, hossende op jolijt beluste massa hoort er niet bij. Vooraf hebben we elkander vermaand om het feest vooral waardig te houden. In het blad van de Ned. Chr. Vrouwenbond In en om ons Huis schreef Ds. J.H.C. Scholten: Ik zou het zoo bejammeren dat de feestviering zou ontaarden in ‘Oranjelol’. En een politiek pesterijtje van een ander volksdeel, dat ook niet in de Nieuwe Kerk zou plaatsnemen, mochten we er van de predikant eveneens niet van maken. We hebben nu feestliederen te zingen, maar niet ‘alle socialen in een harington’, enz. Ik vind dit zoo'n onwaardig gedoe... Overigens heeft menige Oranjeklant er wel enige zin in om ‘de roden’ tot de Oranjeorde te roepen. Is er van rode zijde niet een pamflet verspreid, waarin op de volgende oneerbiedige wijze over de Koningin wordt gesproken: Mevrouw van Mecklenburg heeft in deze 25 jaar geen goed en geen kwaad gedaan. De Spiegel had 5 mei al eens ferm gezegd: Wij hebben juist vandaag een artikel gelezen in het hoofdorgaan van de SDAP, Het Volk, een naam, die allerminst past voor dat blad, omdat hij een leugen is. Het Volk, dat is het Nederlandsche volk. En dat wordt niet door | |
[pagina 81]
| |
dat orgaan vertegenwoordigd. Het toont zelfs strijk en zet, dat het de mentaliteit, de psyche van dat volk niet kent en het geheel verkeerd beoordeelt. Het beweert thans, dat het feest niet zal worden gevierd door ons gansche volk, maar dat er een groote meerderheid is, die - het wordt niet zoo gezegd, maar het komt er op neer - die walgt van het gedoe voor de koningin, met een kleine k. Die groote meerderheid moet dan natuurlijk zijn dat deel van ons volk dat ‘rood’ stemt. Hoe mis is het gezien! Want het meest opmerkenswaardige feit bij Oranjefeesten en bij een koninklijk bezoek is wel dit, dat het spontane gejuich het sterkst van die zijde komt ... Dat komt, omdat diep in het bloed van ons volk zit, de liefde voor Oranje, die een politieke partij als de SDAP er niet uitkrijgt... Dit is ook de mening van mevrouw Westenbrink-Wirtz, die in Timotheüs van 22 september over een socialistisch damesblad meldt: Ook De Proletarische Vrouw is op 6 september met een ‘feestnummer’ verschenen. Als zoowat alle jubileumkranten is het geïllustreerd. Een aparte symbolische teekening werd voor de voorste pagina ontworpen. Wat die teekening voorstelt? In 't midden staat een gekroonde pop, in iedere hand een vlag. Om haar heen dansen elf kinderen, waarvan sommigen in gewestelijke dracht. Onder aan de bladzijde staat een vrouw aan een waschtobbe. De kinderen noodigen: ‘Hè moeder, dans eens met ons mee in den kring.’ Maar de vrouw antwoordt: ‘Ik zou je danken, terwijl er nog zoo'n hoop vuile wasch ligt. En jullie zijn toch zelf ook al te groot om nog met de pop te spelen!’ P. Brouwer laat in De Ster der christelijke weekbladen een ander geluid horen. Maar - alle socialisten mogen me ontoerekenbaar verklaren: dán gaat er ook zoo iets als een Oranjekoorts door 't bloed en door de massa en kúnnen we, om met den ouden ‘papa Buytendijk’ te spreken, een paar dagen ‘uitzinnig zijn van Oranjerije’. Ook Prof. V. Hepp in de Nieuwe Kerk herinnert in zijn rede aan het rode kwaad: ... men had het snoode plan opgevat om de feestelijkheden dezer dagen te verstoren. Men wierp zich als spelbreker op. Maar men ondervond reeds van te voren dat ons liefhebben van Oranje geen spel, maar harde ernst is, die zich niet laat breken... Fel in de herinnering van het Oranjevolk blijven de revolutiedagen van 1918 voortleven. Waarom zou zoiets niet weer kunnen gebeuren? Prof. Hepp vraagt: ... Wie zal voorspellen of, indien in een naburig rijk het bolsjewisme terreur zal oefenen, geen geweld zal worden gepleegd, om ons in dien maalstroom mee te zuigen? Wij leven nu eenmaal aan den voet van een vuurspuwenden berg. Dag aan dag hooren wij het angstig gerommel... | |
[pagina 82]
| |
Men rilt als men hoort van de gruwelen, die Trotzky in Rusland bedrijft. En ook in Nederland vergiftigen rode onderwijzers en leraren de volksziel. Ds. J.C. Rullmann trekt het land door met een lezing, waarin hij vertelt, dat op de (openbare) kweekschool te Rotterdam een der leraren zich onlangs geroepen heeft gevoeld om als voorbeelden op het bord te schrijven: ‘Leve Rusland, Leve Lenin, Leve Trotzky’. Uit het gehoor van Ds. Rullmann gaat een kreet van afschuw op. ‘En toen was er een leerling, die ook een voorbeeld moest geven,’ zo vervolgt Ds. Rullmann, ‘en die schreef er onder: ‘Leve Koningin Wilhelmina’. ‘En daarmee heeft deze leerling het zoo bedorven, dat hij sedert geen goed meer in de ogen van den leeraar kan doen.’ Het gehoor beeft van verontwaardiging. Het Volk vindt dat wethouder De Zeeuw maar eens moet uitzoeken wat er van dit verhaal waar is. Maar De Standaard kan Het Volk alvast verzekeren dat Ds. Rullmann ‘het gebeurde waarlijk niet uit zijn duim zoog’. Zwart op wit had men dit kunnen lezen in de brochure De communistische propaganda onder kinderen door D.K.W. van het plaatselijk comité van actie tegen revolutie te Rotterdam, dat concludeert: Het groote gevaar voor ons land is de openbare school met haar tallooze roode onderwijzers. In en om ons huis zegt in de bespreking van het geschriftje: De blijde Oranjedagen die wij thans beleven, mogen ons niet blind maken voor de actie onzer tegenpartijen. Er wordt gewerkt in het communistische kamp en wij hebben te waken. De Standaard verwijst wethouder De Zeeuw naar het Rotterdams comité: Daar kan wethouder De Zeeuw dus navraag doen naar de juistheid van het gebeurde. En dan zal hij vernemen, dat het aangehaalde feit absoluut historisch is. Wethouder De Zeeuw spreekt het verhaal evenwel tegen. Maar waar of niet waar, in ieder geval is daarmee de revolutiedreiging niet verminderd. In In en om ons huis wijst ‘Isardi’ op ‘het monster der revolutie, dat zijn grauwen kop omhoog steekt’. Wel is waar onder een schoone leuze. Men sprak niet van revolutie, maar van sociaal-democratie. Gelijkheid voor allen - recht voor allen, in den zin van geen onderscheid meer. Geen standenverschil. Alle menschen precies eender. Levende met elkander als de apen in een bosch - en voor de rest niets meer of minder, geen ‘mijn of dijn’, geen eigendom of bezit. De lezers huiveren. ‘Als apen...’ De Spiegel neemt het volgende mopje op over de ‘Algemeene dienstplicht’. Hoofdofficier (bij het monsteren der recruten): ‘Wie ben jij, mijn jongen?’ Er verschijnen vele gedenkboeken bij het regeringsjubileum van koningin | |
[pagina 83]
| |
Wilhelmina. Ook een officieel gedenkboek. Maar ook dáárin is de natie niet één. De sociaal-democraten weigerden een bijdrage over de ontwikkeling van hun partij. En er waren sociaal-democratische kamerleden, die hun portret niet in Het Gedenkboek wensten. Maar ook in protestants-christelijke kring wordt misprijzend in het dikke boekwerk gebladerd. De Spiegel van 9 juni schrijft: Wij hebben het lijvige boekdeel geheel doorgelezen en toen was er, ondanks de groote waarde er van, een gevoel van onvoldaanheid. Inderdaad, het boek is ‘neutraal’ gehouden. Dat wil zeggen: Hem, Wien in de eerste plaats de eere toekomt, wordt die eere niet gegeven... Een Christelijk-Nationaal gedenkboek verschijnt echter ook. Tevreden laat De Spiegel zich uit over de uitgave van La Rivière en Voorhoeve, waaruit ‘een ander geluid’ opklinkt, ‘dat wij zoo graag hooren’. En als dan in magistralen vorm, dezen hoogleeraar eigen, in het tweede onderdeel Prof. Dr. Hugo Visscher ons vertelt van het Koningschap bij de gratie Gods, dan is het ook hier weer de rechte toon... ‘Onze Oranjeliefde heeft iets mystieks’, roept Prof. Hepp in de Nieuwe Kerk. En Dr. K. Dijk schrijft in De Reformatie: Ons volk is een eigenaardig volk. Met instemming citeert Dijk dan Da Costa's ‘Geestelijke Wapenkreet’:
O Nederland; Gij zult eens wêêr
het Israël van 't Westen worden!
God zal Uw Kerk met licht omgorden,
Uw Koningen met Davids eer.
En met deze aanspraak geven Nederlanders blijk zich niet te onderscheiden van alle andere christelijke volkeren, rooms-katholiek of protestant, die zich - als het oude Israël - in bijzondere mate door God uitverkoren achten. Zo wordt in Hilversum een nieuw vaandel onthuld van de christelijke Oranjevereeniging. Met gouden letters is er op geborduurd: ‘god-nederland-oranje’.
Tevreden geluiden stijgen op uit het weekblad De Reformatie, waarin een van zelfvoldaanheid glimmende Prof. Hepp een terugblik werpt op een kwart eeuw gereformeerde geschiedenis. Onze kerken zijn gedurende de regeering van Koningin Wilhelmina ook in aanzien gestegen. Werd er vroeger nog maar half met ons gerekend, werden leden onzer kerken dikwerf door hooghartige liberalen niet voor vol gehouden en zag men ons het liefst als amechtigen aan, thans heeft ons kerkbeeld een ander voorkomen verkregen. Steeds meerdere van haar leden werden geroepen tot de hoogste ambten in staat en maatschappij. In welvaren zijn wij zienderoogen vooruit gegaan. Al behoort het grootste deel onzer nog tot | |
[pagina 84]
| |
Uit dit aardse welvaren trekt Prof. Hepp een conclusie van vèrstrekkende aard, die in het bijzonder het nooddruftige deel des volks te denken zou kunnen geven. Dat het oordeel van anderen over ons zich de laatste 25 jaren zoo belangrijk heeft gewijzigd, ligt niet aan onze kloekheid van verstand, niet aan onze zich steeds perfectionneerende scholing, niet aan onzen vooruitstrevenden wil, maar daaraan, dat God ons genade deed vinden bij velen, die ons omgeven. En dat moge dienen als bewijs, dat Zijn Geest niet van ons week. | |
‘Wij willen Holland houen, en Indië daarbij...’De Standaard van 12 september 1923 roept: We moeten Indië houden! Omdat we de band van de historie voelen! Omdat | |
[pagina 85]
| |
we eerbied betoonen willen aan het bloeitijdperk onzer volkshistorie! Omdat onze welvaart in zoo sterke mate van Indië afhankelijk is ... We moeten Indië honden. Hetzelfde geluid klinkt op in De Houten Pomp van 2 november. Een lezer stuurt een tekeningetje van met sabel en steek marcherende jongens, die zingen: ‘Wij willen Holland houen, en Indië daarbij...’ Bij de Indonesische studenten in Nederland begint het vermoeden te rijpen dat er langs de weg van samenwerking met de Nederlanders nooit een onafhankelijk Indonesië zal komen. | |
En verder...... verschijnt 17 maart in De Spiegel voor het eerst een foto van hakenkruisdragende Duitsers. De vaandels van de Nationaal-Duitsche Arbeiderspartij worden ingezegend.
... klaagde Dr. B. Wielenga: Wij zijn te veel orthodoxe, te weinig gereformeerde kerken geweest. Er kwam bij velen een verstijving tot farizeesche orthodoxie, dat wil zeggen: uitwendige rechtzinnigheid, die niet door het geestelijk leven wordt gedekt. ... werden bij promoties aan de Vrije Universiteit o.a. de volgende stellingen verkondigd: Een catechisatie-leerboek in vraag- en antwoordvorm is, althans voor de catechisaties der oudere leerlingen, voor het doel niet geschikt. Medezeggenschap van arbeiders in de bedrijven, anders dan ten aanzien van loon- en arbeidsvoorwaarden is niet aanvaardbaar. Aangezien de vrije beschikking over het menselijk lichaam aan de overheid niet toekomt, behoort onder meer ook de vaccinatie-dwang te worden veroordeeld. ... schrijft De Spiegel van 23 juni: Onder het kwaad onzer dagen valt ook de sport te rekenen. Sport op zichzelf is niet kwaad. Maar alles wat op zichzelf niet kwaad is, wordt daarom goed beoefend? Het lijkt er niet veel op! ... meent A. Zijlstra in een artikel over de jongelingsverenigingen in De Reformatie van 7 september: Overigens wordt de arbeid, die de geestelijke bewerking der jeugd bedoelt, zeer tegengehouden door de ontwikkeling van de sport, die louter doelt op lichaamskracht. |
|