vier's als vast redactielid. Dit is echter van korte duur: een jaar later wordt Koster vervangen door Zilcken. Wel schrijft hij in 1898 nog een vijftien pagina's tellend hoofdartikel over de illustrator Jan Hoynck van Papendrecht.
Koster blijft voornamelijk schilderen. In 1900 gaat hij met predikant en schrijver-tekenaar Jacobus Craandijk (1834-1912) op reis door Nederland. De eerste reis gaan ze te voet naar het gebied van de vlak over de grens gelegen Duitse stad Geldern, die vroeger deel uitmaakte van de provincie Gelderland. Craandijk beschrijft de reis in woorden, Koster zorgt voor het illustratiemateriaal. Het reisverslag wordt gepubliceerd in Woord en Beeld. De tekeningen van Koster in inkt zijn tussen de tekst geplaatst. Over Gelderland zegt Craandijk later: ‘Op uitnodiging van de redactie van Woord en Beeld hebben wij - mijn vriend de schilder A.L. Koster en ik - er eenige dagen in de heerlijke Julimaand doorgebracht.’
De tweede reis, in juli 1900, gaat per trein, per rijtuig en te voet. Het verslag verschijnt in 1901 in het tijdschrift De Aarde en haar Volken. Bij het artikel zijn 26 tekeningen opgenomen. Na deze reizen legt Koster zich volledig toe op het schilderen van bloemenvelden. In de eerste kwart van de twintigste eeuw maakte hij zo'n 120 doeken met bloeiende tulpenvelden. Nog steeds geldt hij als een van de meest begaafde vertegenwoordigers van dit genre.
Kosters werk is te vinden in het Haagse Gemeentemuseum, museum Kröller-Müller in Otterlo, en het Teylers Museum en het Frans Halsmuseum in Haarlem.