Elsevier's Maandschrift. Over Elsevier's Geïllustreerd Maandschrift 1891-1940
(2016)–Arendo Joustra– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Redactie en directie
| |
[pagina 80]
| |
middelen, ook in de literatuur en in de verzorging van het aspect der tijdschriften zich deed gelden, bleef Herman Robbers, niet uit behoudzucht, maar uit innerlijke trouw aan hetgeen hij edel en hoog wilde houden, onbesmeurd het aesthetische en cultureele gehalte van Elsevier's handhaven. Wie de jaargangen doorbladert zal niet een partijganger, niet een altijd verschralend selectisme herkennen, maar een rijk geschakeerd geheel. Hij zal bij de dichters niet alleen Boutens en Hélène Swarth, maar Karel van de Woestijne, Roel Houwink, A. Roland Holst, Slauerhoff, Anthonie Donker vinden; hij zal bij het proza Van Deyssel zien, Ina Boudier-Bakker, Emmy van Lokhorst, Hopman, Ritter, Stijn Streuvels, Aart van der Leeuw, Van Looy, Walschap, Lode Zielens en niet pas als de markt elders reeds roem of bekendheid heeft gebracht. Menigeen kan weten, dat in moeilijke jaren, van gebrek aan zelfvertrouwen, van worsteling en onvrede, de genezing door het vertrouwen en de helpende hand van den heelmeester van Elsevier's werd verkregen. De historie houdt van deze daden achter de schermen van het letterkundig tooneel geen aanteekening. Doch in het leven van menig publicist zijn ze van onschatbare waarde. Hij had een niet te breken overtuiging van hetgeen ‘het schoone boek’ behoorde te zijn. De wijze waarop hij die woorden uitsprak en het vonkje, dat dan zijn oogen even doorschoot, waren onbedriegelijke bewijzen voor het diep gewortelde van zijn overtuiging. In Elsevier's cultiveerde hij, tot het laatste toe, met een ingehouden fijnheid en een mannelijken gloed en vurigheid, zijn idee van een kunstenaarscentrum, een geestelijk milieu, waarin ontbloeien kon al wat oprecht en zuiver naar vormgeving zocht van hetgeen hart en geest bewoog. | |
[pagina 81]
| |
Herman Robbers, naar een schilderij van Jacobus van Looy
| |
[pagina 82]
| |
Er was eenheid in zijn pogingen tot een groot kunstenaarsverbond, tot een huis voor kunstenaars, tot een gemeenschappelijke tribune te komen. Wat ons altijd, in de uren van zwakte, omhoog zal kunnen houden, dat is de herinnering aan den zeldzamen eerbied van Herman Robbers voor iedere poging, hoe schuchter en onbeholpen ook, tot vormgeving aan het innerlijk leven. Een diep verantwoordelijkheidsbesef, deed hem altijd weer met volle overgave kennis nemen van hetgeen hem als redacteur of als raadgever werd toevertrouwd. Hij las nauwgezet en indringend, zooals hij ook als corrector de echte kunstenaarsliefde toonde te bezitten voor de afwerking tot in de fijnste onderdeden. Hij las met de inzetting van zijn menschelijke bewogenheid, zijn groote ervaring en kennis. Hoe weinige van de talrijken, die ongevraagd zich tot hem wendden, zullen ooit beseft hebben hoeveel moeitevolle uren zij vroegen van dit werkzame leven, dat zich zonder ophef altijd gaf aan het edele ambacht, dat schrijven heet. Die lasten van een hoog opgevatten plicht hebben zijn vuur niet gedoofd. Integendeel. Toen de vlagen van diepe moeheid hem wel eens stiller en matter deden schijnen dan vroeger, bleef zijn zorgende en altijd vooruitziende geest werkzaam. Hij gaf niets over; op zijn ziekbed nam hij nog de geheele eindcorrectie op zich van het Septembernummer. De samenstelling van het Octobernummer overwoog hij nog tot in onderdeden. Zijn handen, ware schrijvershanden, boekenhanden, lieten niet af te betasten de brieven en papieren die hem bereikten. In de rusteloosheid van zijn vingertoppen was te zien, dat zij ontbeerden. De dood moest nemen wat hij moeilijk los kon laten en geven wat geen onzer hier deelachtig wordt. |
|